CD-recensie
© Siebe Riedstra, mei 2014
|
De festiviteiten rond de verjaardag van het Koninklijk Concertgebouworkest hebben feilloos aangetoond dat Louis Andriesssen anno 2013 de bekendste Nederlandse componist is; daarmee toont hij zich een waardig opvolger van vader Hendrik en broer Jurriaan.
Hendrik Andriessen (1892-1981) heeft zich in de loop van zijn carrière bewezen als de meest afgeronde muzikale persoonlijkheid die ons land heeft voortgebracht. Als componist heeft hij alle genres beoefend, van opera tot kerkmuziek, met vier symfonieën en een uitgelezen oeuvre voor orgel op de koop toe. Naast orgelmuziek componeerde Andriessen een grote hoeveelheid werken voor de katholieke eredienst, en zijn invloed op de Nederlandse kerkmuziek in de twintigste eeuw is van het allergrootste belang geweest. Al in 1919 liet hij een verrassend nieuw geluid horen in de Missa in honorem sacratissima Cordis, een tweestemmige mis die in zijn eenvoud verfrissend afsteekt tegen de middelmatige Palestrina-imitaties die in die tijd de norm waren. Andriessen liet het echter niet bij componeren voor de kerk, ook voor de concertzaal schreef hij belangrijke werken. Zijn vier symfonieën behoren naast die van Pijper en Vermeulen tot het belangrijkste wat er op dat gebied in de twintigste eeuw tot stand is gebracht in Nederland. Verder schreef hij veel kamermuziek en twee succesvolle opera's. Hendrik Andriessen was een kolossaal harde werker. Naast zijn verplichtingen als organist en vader van zes kinderen was hij van 1927 tot 1949 docent in theorie en compositie aan het Amsterdams Conservatorium, en voor orgel, improvisatie en gregoriaans aan de R.K. Kerkmuziekschool te Utrecht. In 1934 ruilde hij met pijn in het hart zijn organistschap in Haarlem in voor dat van de kathedraal te Utrecht. Daar was hij van 1937 tot 1949 bovendien directeur van het Conservatorium, vervolgens tot 1957 van het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. Zijn journalistieke achtergrond liet zijn sporen na in diverse publicaties, en van 1952 tot 1963 was hij een zeer gewaardeerde buitengewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Hendrik Andriessen overleed in 1981 in Heemstede. Na zo'n duizelingwekkende opsomming zou je verwachten dat we in de cd-catalogus een ruime keuze uit zijn werk aantreffen. Dat valt flink tegen. Historische opnamen van de vier symfonieën zijn gelukkig sinds een paar jaar te krijgen op een dubbel-cd van het label Et'cetera, een initiatief van het Radio Filharmonisch Orkest. Het Radio Kamerorkest ijverde in de jaren negentig ook voor deze componist, met als gevolg een cd met voornamelijk werken voor sopraan en orkest, en een tweede met soloconcerten. Het Residentie Orkest zorgde in zijn anthologie van Nederlandse Muziek voor een opname van de Vierde symfonie en het Ricercare, maar die cd is spoorloos. Het Brabants Orkest maakte ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van Donemus een opname van het Orgelconcert en daarmee is de lijst compleet, afgezien van wat kamermuziek en de losse orgelwerken die met enige regelmaat opduiken op recital cd's. Het Duitse label CPO gaat resoluut aan de slag met de complete orkestmuziek van Hendrik Andriessen. Dat komt goed uit, want in Nederland zijn we druk doende om de krachten die daartoe in staat zouden zijn weg te bezuinigen. Een gelukje voor onze politieke beslissers is dat CPO besloot om op te nemen in Enschede, met het Orkest van het Oosten - een handige schaamlap voor zolang het duurt. Twee cd's heeft dat dappere orkest inmiddels volgespeeld onder leiding van David Porcelijn, een man op wie je kunt bouwen wanneer het om Nederlands repertoire gaat. Op de eerste cd staat de Eerste symfonie centraal, en dat is dan tevens de eerste moderne opname van het werk, dus niets dan lof. De Tweede symfonie prijkt op deel twee, en is al even welkom na een radiostilte van vele decennia. Het aanvullende repertoire bevat bekende werken, maar ook twee opvallende nieuwkomers. Op de eerste cd is dat een driedelige Ballet Suite (1949) van twintig minuten. De tweede schijf presenteert 'Mascherata', geschreven voor de vijfenzeventigste verjaardag van het Concertgebouworkest, in 1963, en een heel vreemde eend in de bijt van Andriessens output. Mascherata is een vierdelige orkestsuite die merkwaardig genoeg een uitstapje richting Italië is. Even geen César Franck, maar Ottorino Respighi. Briljant georkestreerd, met een vracht slagwerk en allerlei stiekeme citaten, waaronder de beginmaten van zijn eigen Italiaanse madrigaal Che debbo far. Deze uitgave, waarvan ik van harte hoop dat de volgende delen al zijn opgenomen betekent een essentiële toevoeging aan onze toch al zo magere voorraad Nationaal Muzikaal Erfgoed. Als het aan onze bestuurderen ligt markeert ze eveneens de ondergang van de orkestcultuur in Twente, die een halve eeuw geleden nog kon bogen op twee orkesten en een operahuis. Triest. index |
|