Wagner: Die Meistersinger von Nürnberg
Theo Adam (Hans Sachs), Karl Ridderbusch (Veit Pogner), Sebastian Feiersinger (Kunz Vogelsang), Thomas Hemsley (Sixtus Beckmesser), Dieter Slembeck (Konrad Nachtigall), Gerd Nienstedt (Fritz Kothner), Günther Treplow (Balthasar Zorn), Erich Klaus (Ulrich Eisslinger), William Johns (Augustin Moser), Heinz Feldhoff (Hermann Ortel), Fritz Linke (Hans Schwarz), Waldemar Kmentt (Walther von Stolzing), Hans Franzen (Hans Foltz), Gwyneth Jones (Eva), Hermin Esser (David), Janis Martin (Magdalena), Kurt Moll (Ein Nachtwächter), Chor und Orchester der Bayreuther Festspiele 1968 o.l.v. Karl Böhm
Orfeo
C 753 084 L (4 cd's)
Live-opname: 25 juli 1968
De grote Bayreuther dirigent
van de jaren zestig, volgend op de dood van Hans Knappertsbusch,
was Karl Böhm.
Zijn opnamen van Tristan
und Isolde (DG 1966) bereikte een legendarische status en
wordt door kenners nog steeds meteen na die van Furtwängler
geplaatst, Der Ring des Nibelungen (Philips 1967) werd vanaf het eerste
moment door menigeen zelfs boven die van Solti geplaatst en Der fliegende
Holländer (DG 1971)
verrast nog altijd door de lyriek en de verfijning
van die uitvoering, compleet tegengesteld aan de visie
van de toen door velen zo bewonderde Otto Klemperer. Zijn grootste Bayreuther
succes, de 'eeuwfeestvoorstelling' van Die Meistersinger
von Nürnberg verscheen echter nooit in een commerciële uitgave
en was zelfs in het grijze circuit nauwelijks te vinden.
Daarin is nu verandering gekomen met een uitgave van
Orfeo in de serie Bayreuther
Festspiele Live. We
hebben er lang op moeten wachten, maar het was de
moeite waard en om meteen maar met de slotconclusie
te komen: voor mij is dit 'de' opname van de Meistersinger geworden, een uitvoering die zich
op mijn lijstje Wagner-favorieten
zelf nog boven die van Kubelík
heeft genesteld!
Ongunstig gesternte
Toen in juli 1968 de premièredatum naderde,
zag het daar niet naar uit. Eerst had de plotselinge
dood van Wieland Wagner
een eind gemaakt aan diens plannen voor een derde
Bayreuther Meistersinger,
die ongetwijfeld niet minder spraakmakend was
geworden dan de beide daaraan voorafgaande producties.
De beslissing van Wolfgang
Wagner om de taak van zijn broer over te nemen, lag
in de lijn der verwachting, maar riep bij insiders
ook enige scepsis op. Vervolgens had Erwin Wohlfahrt,
de grote Mime uit de periode tussen Gerhard Stolze
en Heinz Zednik, de rol
van David moeten teruggeven (hij zou nog datzelfde
jaar op 37-jarige leeftijd overlijden) en zijn rol
moest worden overgenomen door Hermin Esser, die later
naam zou maken in menige 'heldische' rol. De grootste klap voor de productie kwam echter
na de generale repetitie, toen Walter Berry, wiens
eerste vertolking van Hans Sachs met opvallend veel
publiciteit omgeven was, spoorslags uit Bayreuth vertrok om er nooit meer terug te keren. Over de
redenen voor zijn vertrek doen meerdere verhalen de
ronde, maar in de kern ligt natuurlijk het feit dat
hij zich - om wat voor reden ook - in deze loodzware
en extreem lange rol niet meer zeker voelde, en al
helemaal niet in een voorstelling waar de hele wereld
naar uitkeek.
Regie stap terug
Gelukkig voor de Bayreuther
Festspiele was voor Sachs in een dubbele bezetting voorzien
en Theo Adam, die dus ook het repetitieproces had
meegemaakt, kon de rol zonder veel moeite overnemen,
maar de scepsis was inmiddels gegroeid. Ten aanzien
van de regie van Wolfgang
Wagner waren de reacties na afloop daarmee in overeenstemming.
Het frisse, vernieuwende van Wielands
aanpak ontbrak in zijn benadering, die zich vooral
concentreerde op stemmingsbeelden en 'menselijke'
karakterdetails. Waar Wieland
sterk geabstraheerd had, ging Wolfgang
'terug naar Neurenberg' en in de pers werd dan ook
gesproken van 'een artistieke stap terug' en zelfs
van 'een kleinburgerlijke visie'.
Toen ik die voorstelling in de jaren zeventig zag,
kon ik me bij al die kritiek wel iets voorstellen,
maar eerlijk is eerlijk: ik was ook geïmponeerd door
de manier waarop Wolfgang
Wagner hier met kleuren en het ruimtelijk effect had
gewerkt. De asymmetrisch opgebouwde 'Schusterstube'
werkte zelfs visueel zo sterk desoriënterend, dat
die hele derde akte nu nog gedetailleerd op mijn netvlies
staat en hoe het ook zij, Wolfgangs
eerste Meistersinger was op sommige punten te prefereren boven
de beide producties die hij later nog zou ontwerpen
en die inmiddels op dvd verkrijgbaar zijn, zeker boven
de laatste (klik
hier voor de recensie).
Theo Adam
Muzikaal werd de voorstelling echter een
eclatant succes, uitmondend in een premièreapplaus
van ruim dertig minuten. Dat gold natuurlijk de solisten,
aangevoerd door Theo Adam als een jeugdige, schijnbaar
onvermoeibare en mozartiaans
genuanceerde Hans Sachs. Ik weet niet of we mogen
stellen dat hij die avond 'de rol van zijn leven'
zong, maar het zou me niet verbazen. Adam is nooit
mijn favoriete zanger geweest, ook niet als Sachs
in de tweede Karajan-opname,
maar hier geef ik mij volledig gewonnen voor de misschien
wel de overtuigendste portrettering die ik ooit van
die rol gehoord heb. Karl
Ridderbusch, die later de
hoofdrol in deze productie zou overnemen, is hier
nog Veit Pogner
en eigenlijk de enige op wie ik iets af te dingen
heb. Hij zingt met een prachtige, volle stem en veel
nuances, maar hij mist toch de vaderlijke grandeur
van bijvoorbeeld Franz Crass
en het fluwelen bel canto van Kurt Moll, die we overigens
in deze uitvoering zijn Bayreuther
Meistersinger-debuut horen
maken als een luxueus bezette en al even genuanceerde
Nachtwächter.
Gwyneth Jones
Als we over nuances praten, moet de ereprijs
bij de solisten echter worden toegekend aan Gwyneth
Jones, hier nog de jeugdige lyrische sopraan uit de
jaren zestig, lang voordat zwaardere rollen hun sporen
op haar zang zouden achterlaten. Haar meisjesachtige
vertolking, gerealiseerd met een zilveren timbre en
de kracht om zonder een spoor van hoorbare inspanning
lijnen door te trekken over iedere orkestrale climax
heen, is op zich al een genoegen om naar te luisteren.
Voeg daarbij een perfecte dictie en de gave om ieder
woord, iedere lettergreep kleuring en betekenis te
geven, en dat altijd met een vleug van charme, en
u begrijpt waarom dit voor mij een droomvertolking
is geworden. Ideaal is dan de combinatie met de 'Weense'
Mozart-tenor Waldemar
Kmentt als een jeugdig-stralende
Stolzing en de jonge Janis Martin
als een frisse en bepaald niet 'ouwelijke' Magdalene.
Hermin Esser voegt zich perfect in dit geheel als
een levendige maar nergens overdreven jongensachtige
David en zijn grote scène met Stolzing in I, die toch soms echt wel langdradig kan zijn,
wordt hier een waar genoegen om naar te luisteren.
De Beckmesser van Thomas
Hemsley kenden we al van
de opname onder Kubelík, maar klinkt hier nog iets geprofileerder
en ook wordt al duidelijk dat Wolfgang
Wagner neigt naar een serieuze benadering van deze
'komische' rol, die hij later zelfs door Hermann Prey zou laten zingen. Onder
de 'kleinere meesters' bevinden zich diverse bekende
namen, onder meer die van Gerd
Nienstedt, voor mij nog
altijd de verpersoonlijking van de niet al te slimme
Fritz Kothner, die bij hem net iets minder opgeblazen klinkt dan
meestal het geval is.
Grootmeester Karl Böhm
De onmiskenbare drijfveer achter
al deze solisten en de onbetwiste ster van de opname
is echter Karl Böhm. Sprekend en schrijvend over zijn Mozart-interpretaties
heb ik altijd de natuurlijkheid van zijn tempi
en zijn fraseringen geroemd. Zijn Mozart bezat altijd
een souplesse die suggereerde dat de muziek gewoon
niet anders kón klinken,
terwijl hij er daarbij altijd in slaagde ieder detail
hoorbaar te maken. Datzelfde hoorde ik ook ooit op
een DG-lp in een opname
van het voorspel uit de Meistersinger,
waarbij op het hoogtepunt van dat voorspel de triangel
zich boven op het orkest neervlijde zonder dat je
het gevoel had dat iemand aan de knoppen had zitten
knoeien. Die detaillering, die verfijning beheerst
deze hele uitvoering - en een grote rol daarbij speelt
de opname, die helderder klinkt dan ik uit Bayreuth gewend ben. Het meesterschap van Böhm kan ik met talloze voorbeelden illustreren, maar iedereen
kan ze zelf horen. Mijn raad is: begin met de eerste
cd, concentreer u op de eerste violen en blijf die
tot het einde van de opera met de oren volgen. Dat
alleen al levert een fascinerend muzikaal avontuur
op en ondertussen stuit u dan vanzelf wel op een eindeloze
reeks andere juweeltjes, soms totaal onverwacht, ook
als u denkt dat u de partituur van haver tot gort
kent!
Onbewoond eiland
Er zijn van die uitvoeringen, die je midscheeps
treffen en waarvan je het gevoel hebt dat je er nooit
meer van los komt. Toen ik ooit Carlos Kleiber Otello had horen dirigeren, heb ik het werk
daarna jarenlang niet meer van een ander willen horen.
Eenzelfde effect had een Falstaff
onder Giulini, en na
mijn eerste kennismaking met de studio-opnamen van
Simon Boccanegra onder
Abbado en Parsifal onder
Karajan blijft iedere andere opname een compromis. Het zijn
van die uitvoeringen die je apart zou willen leggen
voor dat befaamde 'onbewoonde eilandje' (al vraag
ik me nog steeds af waarom daar dan elektriciteit
zou zijn...). Kort en goed: Deze Meistersinger
onder Karl Böhm
hoort daar nu ook bij. De Mahler-Kerstmatinees
onder Haitink gaan ook mee en verder zal ik moeten
nadenken...