CD-recensie Eclatante opening Beethoven-jaar
© Paul Korenhof, januari 2020 |
Aan het begin van het Beethoven-jaar verschijnt eindelijk de opname die René Jacobs twee jaar geleden maakte van de eerste versie van Fidelio , en die wij toen al hoorden in het Concertgebouw. Zijn uitvoering leidt tot een aanmerkelijk positiever oordeel over deze theatrale eersteling en maakt ons ook sterker bewust van de dramaturgische zwakte van de definitieve versie uit 1814. Zij roept zelfs de vraag op of Beethoven met Fidelio wellicht zijn eigen principes heeft verloochend. Om te beginnen moeten we constateren dat de opname van Jacobs een totaal ander beeld creëert dan eerdere opnamen van Leonore, de naam waarmee we de eerste versies van Fidelio aangeven (en de naam die Beethoven ook zelf prefereerde). Een opname onder Marc Soustrot uit 1997 ging geheel uit van de gereviseerde versie uit 1806, terwijl de één jaar oudere opname onder Gardiner een mengversie betrof. Wel geheel op de oerversie gebaseerd was de opname onder Herbert Blomstedt uit 1977, maar hierin ontbrak nog het enkele jaren later 'ontdekte' voorspel tot het tweede bedrijf dat Pizarro's opkomst moet inleiden. Toen Beethoven kort na de première op aandringen van zijn vrienden de partituur ging bewerken en inkorten, verving hij dit muzikaal en dramaturgisch effectievere fragment door een merkwaardig naïef 'alla marcia' dat hij helaas met een kleine wijziging handhaafde in Fidelio. Helemaal compleet horen we de eerste versie overigens ook hier niet, aangezien in 1806 bij het inkorten van de aria van Florestan een aantal maten verloren is gegaan. Jammer, want juist die aria levert een belangrijk dramatisch verschil op. Natuurlijk is het schitterend om die van zangers met stentorstemmen te horen en Jon Vickers' 'Gott! Welch Dunkel hier!' bezorgt mij nog altijd kippevel, al vraag ik mij wel af waar Florestan na twee jaar honger lijden in een donkere kerker die kracht nog vandaag haalt. De intiemere versie uit 1805 mag dan minder imponerend zijn, zij is wel veel logischer! Een andere muzikale wereld . . . In klank authentieker is Jacobs' uitvoering met het Freiburger Barockorchester en talloze details werken ook expressiever dan in de traditionele orkestbegeleiding. Een voorbeeld is in de kerkerscène de begeleiding van 'Nur hurtig fort', waar Beethoven met een minimum aan instrumenten een maximum aan kleuren creëert, onder meer met tegelijk steunende en opjagende blazers. Zo zijn er talloze details te vinden in een begeleiding die veel meer dramatisch effect sorteert dan de romantische muziekdeken waarin de zangstemmen bij de meeste 'moderne' uitvoeringen van Fidelio worden ingebed. Het grootste pluspunt - en wat deze Leonore echt zo bijzonder maakt - is wat Jacobs verder doet met deze partituur. Zijn tempi zijn dermate vlot, soms zo snel, dat ik er even van schrok. Aan de andere kant heb ik Leonore naast de muzikaal grootse Fidelio altijd een beetje vervelend gevonden, het zoeken en knutselen van een componist met weinig gevoel voor en zonder enige ervaring met het theater, maar de aanpak van Jacobs maakt dat ik mijn mening herzie. Wat ik aanzag voor zwakke, ondramatische muziek blijkt bij deze tempi, deze accentuering en deze 'authentieke' klanken meeslepend en niet zelden opwindend. Voorop staat wel dat dit een totaal andere opera is dan Fidelio en dat we de muzikale wereld van de Negende moeten vergeten. Hier horen we een 35-jarige Beethoven met grote bewondering voor Mozart en Cherubini die een werk schrijft in de stijl van de Spieloper en de opéra-comique. Geen idealistische 'vrijheidsopera' die aansluit bij 'Alle Menschen werden Brüder' maar een 'bevrijdingsopera' die aansluit bij de idealen van de Franse Revolutie en waarin verzet van het individu tegen autoritaire en absolute machthebbers de drijfveer is. *) . . . en een ander wereldbeeld Met enkele kleine inkortingen in de tweede versie kan ik het eens zijn, maar met iedere echte coupure werd het werk zwakker. Met sommige andere ingrepen trouwens ook, zoals Jacobs in een interview in het cd-boekje uiteenzet naar aanleiding van de ouverture. De eerste ouverture, die nu overigens bekend staat als Leonore II, is als opera-ouverture met een dramatische schildering perfect, maar toen Beethoven die op aansporing van vrienden omwerkte tot Leonore I door de sonatevorm beter uit te werken, werd het theatrale element juist afgezwakt. De grootste verandering - en verzwakking - betrof echter het wereldbeeld in het laatste bedrijf met centraal het duet 'O namenlose Freude' dat compleet van karakter veranderde. De hele dramatiek van dat bedrijf werd daarmee te niet gedaan. In de originele opzet weten Leonore en Florestan dan nog helemaal niet dat het voor hen goed afloopt. De omslag komt pas als Pizarro, nog altijd overtuigd van zijn overwinning, bij Don Fernando zijn zaak gaat bepleiten. In de oorspronkelijke opzet is het vervolgens niet Don Fernando die het goede einde forceert, als uiting van de rechtvaardigheid van een humaan gezag, maar het volk dat zich tegen een inhumaan gezag verzet en achter de minister aan de kerker in stormt om Florestan te bevrijden. Een essentieel verschil ligt in het feit dat Beethoven bij het schrijven van Leonore werd geïnspireerd door de Franse Revolutie en de nasleep van zijn bewondering voor Napoleon als kind van die Revolutie. Toen zijn opera in première ging, was dat idealisme overigens al flink bekoeld, niet alleen doordat Napoleon zichzelf inmiddels tot keizer had gekroond, maar vooral door het feit dat zijn troepen Wenen hadden bezet. (Een zaal vol Franse officieren die geen Duits verstonden was trouwens de belangrijkste reden voor de slechte ontvangst van Beethoven's opera!) Van revolutionair naar gezagsgetrouw Op dit alles wees ik enkele weken geleden al toen ik voor de Concertzender inleidingen bij Leonore en Fidelio verzorgde, die in het kader van het Beethoven-jaar de komende maanden zullen worden uitgezonden. Daarom hier een alinea uit het interview, waarin Jacobs dieper ingaat op het oorspronkelijk door Beethoven geschilderde slot: The last act (. . .) in Fidelio is an anticlimax. Florestan's appearance is followed by the grave-digging duet for Leonore and Rocco and the trio with Florestan's last meal before execution, which at the same time takes on the character of a Last Supper. The quartet with Pizarro (. . .) leads straight into the trumpet call signalling that rescue is at hand. Here the tension is relaxed and over and done with. What follows is a somewhat symbolic representation of Leonore as the heroine of a better humanity. (...) Een paar kanttekeningen Verder heb ik vraagtekens aangaande het lichtelijk gemarkeerd meezingen van Marzelline tijdens de laatste maten van Rocco's 'Gold-aria', maar in combinatie met de daarop volgende dialoog werkt het wel en echt storend is het niet. Een punt van twijfel zijn enkele kleine vocale variaties, vooral van Marzelline. Het past bij haar rol, maar we weten niet of Beethoven, die zelf toezicht hield op de repetities, hierin zou zijn meegegaan. Met de stelling van Jacobs dat met de juiste tempi niets te lang schijnt, ben ik het niet helemaal eens. Wel waar het gaat om de totale structuur met de muziekdramatische opbouw en de plaatsing van alle afzonderlijke delen. Ik ga echter mee met critici, zowel toen als nu, die Beethoven verwijten dat hij voor het theater te 'symfonisch' dacht, iets wat vooral blijkt uit zijn onmacht om in deze oerversie fragmenten theatraal effectief af te ronden. Als zangers na een aria of duet uitgezongen zijn, zit een operapubliek echt niet te wachten op een lange orkestrale uitleiding, en zeker niet op de zestig (!) maten die Beethoven nodig heeft om na het vallen van het doek in de finale II bij het slotakkoord te komen. Als ik thuis naar deze opname luister, heb ik daar geen moeite mee, maar in het theater is er een heel goede regisseur nodig om die zestig maten zin te geven. Nagenoeg ideale bezetting Ook de tenor Maximilian Schmitt, die we bij DNO hoorden als een lyrische Tamino in Die Zauberflöte en die in april bij het KCO de Evangelist in de Matthäus-Passion komt zingen, is niet bepaald een Wagner-zanger. In lichtheid en vocale souplesse past zijn stem uitstekend bij die van Petersen en na een introvert en lyrisch gehouden aria maakt hij samen met Petersen hun 'O namenlose Freude' tot een waar hoogtepunt van het derde bedrijf. In plaats van de uitzinnige vreugde uit Fidelio horen we hier twee mensen die elkaar na een lange lijdensweg hebben teruggevonden, maar bij wie de vreugde wordt overschaduwd door de verwachting dat zij samen de dood tegemoet gaan. Hier werkt hun duet niet statisch maar dramatisch! De uitmuntend fraserende bariton Johannes Weisser maakt Pizarro meer tot een intellectuele manipulator dan tot een demonische schurk, terwijl Rocco in handen van de bas Dimitry Ivashchenko minder pompeus en sympathieker klinkt dan bij sommige zwartere bassen. Dat laatste versterkt de gemoedelijke sfeer van de Spieloper in het eerste bedrijf, waarin Robin Johannsen en Tareq Nazmi uitstekend op hun plaats zijn, zeker in het door Jacobs prachtig opgebouwde kwartet. De Amerikaanse sopraan maakt ook dankbaar gebruik van de versieringen die Jacobs haar laat aanbrengen, maar in de dialogen chargeert zij een beetje te veel bij het uitbeelden van een speels jong meisje. De beste versie Tot slot een woord van lof voor de presentatie in een fraai, uiterst stevig boekwerkje op pocketformaat. Afgezien van de cd's, de bezetting en andere gegevens vinden we daarin het reeds vermelde interview met Jacobs, een inleiding, een uitgebreide synopsis en een ruim gedrukt, zeer goed leesbaar libretto, alles in drie talen en met enkele fraaie illustraties. De achterzijde vermeldt 'limited edition', maar het blijft onduidelijk in hoeverre die editie 'limited' is. _______________ index |
|