|
CD-recensie
© Maarten Brandt, november 2017
|
Verein für musikalische Privataufführungen - Gruppo Montebello - Volume 3
Zemlinsky: Sechs Maeterlinck-Gesänge op. 13
Wagner: Vorspiel und Liebestod uit Tristan und Isolde
Berg: Altenberg-Lieder op. 4
Schönberg: Sechs Orchesterlieder op. 8 Nan Hughes (sopraan), Axel Everaert (tenor) en Gruppo Montebello onder leiding van Henk Guittart
Et'cetera KTC 1485 • 75' •
Opname: december 2012, Grote aula, Rolduc, Kerkrade (Zemlinsky, Berg en Wagner; augustus 2015(Schönberg)
www.henkguittart.com | |
|
Op de betekenis van de pioniersarbeid van Henk Guittart waar het om de klinkende erfenis van de Tweede of Nieuwe Weense School gaat kunt u in mijn besprekingen van de eerste twee afleveringen van deze luisterrijke serie cd's die zijn gewijd aan door Arnold Schönberg in het leven geroepen Verein für musikalische Privataufführungen het nodige lezen. Zoals ik daarin al memoreerde is Reinbert de Leeuw weliswaar de oervader van deze ontwikkeling, maar moet Guittart als de 'spiritus rector' van deze eerbiedwaardige traditie worden beschouwd en tevens als het geweten bij uitstek. Immers De Leeuw en de zijnen zijn nadien een geheel andere richting opgegaan, terwijl - nadat De Leeuw en Guittart elk hun eigen weg zijn gaan bewandelen - laatstgenoemde onvermoeibaar op de bres is blijven staan voor de klinkende nalatenschap van de Weners, waartoe hij - en zeer terecht - ook en niet in de laatste plaats Zemlinsky rekent. En wie de oude opnames van het Schönberg Ensemble met repertoire van deze groep componisten vergelijkt met die welke Guittart nu voor het Etcetera-label aan het vastleggen is, bespeurt een enorme evolutie. Een evolutie die ik graag vergelijk met die van de historiserende opnames van barokmuziek van het eerste uur met die van vandaag de dag.
Ontwikkeling uitvoeringspraktijk
Neem bijvoorbeeld de oude vastlegging van de bewerking van Felix Greisle van Schönbergs Fünf Orchesterstücke, opus 16 door De Leeuw en het Schönbergensemble (Koch Schwann) en vergelijk die met de zeer onlangs op Etcetera verschenen registratie door Ensemble Montebello onder supervisie van Guittart en het is op slag duidelijk welk een kolossale ontwikkeling de uitvoeringspraktijk van deze muziek in de tussenliggende jaren heeft doorgemaakt. Een ontwikkeling waarbinnen de wetenschapper Guittart onafgebroken in een intense dialoog is verwikkeld met de musicus Guittart. Dit met als gevolg een benadering van de materie waarbij alle technische problemen volstrekt tot een tweede natuur zijn geworden. Want deze vertolkingen komen allesbehalve droog en wetenschappelijk tot leven, integendeel. Het zijn eerst en vooral een enorme liefde en passie voor deze muziek die op de toehoorder worden overgebracht. Dit laatste zodanig dat vriend en vijand onwillekeurig door deze nog steeds - en zeer onverdiend - als moeilijk en ontoegankelijk bekend staande partituren in de ban worden geslagen.
Breekbaarheid
Hoewel alle op deze fraaie cd vereeuwigde werken terug gaan op bestaande bewerkingen, zou Guittart Guittart niet zijn als hij het daarbij zou laten. Om maar dicht bij huis te beginnen, de versie voor kamerorkest Wagners Vorspiel und Liebestod door Reinbert de Leeuw werd in 2012 gereviseerd door Guittart, met als gevolg een zowel vollere als tegelijkertijd - op sommige plaatsen - subtielere klank dan in De Leeuws origineel. Wat me speciaal in deze uitvoering opviel is het bij uitstek breekbare en schroomvallige karakter van waaruit het voorspel zich ontvouwt en waardoor de uiteindelijke climax een extra beklemmend effect sorteert waarna de muziek weer in diezelfde breekbaarheid verstomt alvorens opnieuw (en hoe!) op te vlammen in de Liebestod. Opvallend zijn de uitgebalanceerde tempi (respectievelijk 10'50 en 7'03) en dat is - in aanmerking genomen dat het om een kamermuzikale formatie gaat - aan de brede kant. Eenzelfde benadering op basis van een grote orkestbezetting zou dan gemakkelijk in achtereenvolgens een tijdsduur van 12 en bijna 9 minuten hebben geresulteerd. Hoe het ook zij, Guittarts aanpak leidt geen moment tot een slepend geheel en de spanning blijft van begin tot eind om te snijden.
Kamermuzikale verfijning
Niet minder dan sensationeel pakken Bergs Altenberg-Lieder - ooit goed voor een van de (naast die van Stravinsky's Sacre) grootste schandalen uit de muziekgeschiedenis wat een reden genoeg was voor Berg om deze liederen nooit meer te willen horen - uit waarbij als basis de transcriptie van componist Diderik Wagenaar heeft gediend. In nauw overleg met en toestemming van de bewerker heeft Guittart de belangrijkste slaginstrumenten die ook Bergs oorspronkelijke partituur voorschrijft, toegevoegd: xylofoon, pauken, bekkens, grote trom, tamtam en triangel. De uitkomst is niet minder dan hoogst verbluffend en wel zodanig dat het niet onderdoet voor dat van het origineel. Waaraan zij toegevoegd dat dit origineel dankzij of ondanks (het beantwoorden van die vraag zou een interessant debat kunnen opleveren, maar dat valt buiten het bestek van deze recensie) die bezetting juist opvalt door een klankgemiddelde dat met recht kamermuzikaal mag heten. Want op die enkele climax in de liederen 1 en 5 na is vrijwel over de gehele linie sprake van een ultiem kamermuziek-achtige verfijning. Het geniale van de samenwerking tussen de twee bewerkers is dan ook dat de - in materiele termen gesproken - onmiskenbare reductie nergens tot verlies van onverschillig welke informatie dan ook heeft geleid. Met dien verstande dat men haast nog meer hoort dan in het geval van het oorspronkelijke geheel met een orkest van ruim honderd leden dat Berg voor zijn Opus 4 verlangt. Om het even om welk detail het gaat, niets maar dan ook niets ontsnapt aan het oor. Last but not least is er de schitterende stem van Nan Hughes die deze liederen met een optimum aan expressie vocaal gestalte geeft. Het onbetwiste voordeel van deze adaptatie is dat er nu geen enkele reden is deze compositie - door niemand minder dan Stravinsky een van de belangrijkste sleutelwerken van de twintigste eeuw genoemd - niet vaker te programmeren, want door deze kamerorkestbezetting komen de Altenberg-Lieder nu ook onder handbereik van alle orkesten, ongeacht de grootte van hun bezetting.
Openbaring
Zo mogelijk nog minder bekend dan Bergs sublieme liederencyclus zijn de Sechs Orchesterlieder, opus 8 van zijn leermeester Schönberg. Het aantal uitvoeringen is op een halve hand te tellen en dan betreft het steevast die voor sopraan en een groots wagneriaans bezet orkest. De volgende opnamen zijn mij bekend: die met Jennifer-Welche Babidge en het Philharmonia Orchestra onder leiding van Robert Craft (Naxos), een oudere met Anna Silja en de Wiener Philharmoniker onder Christoph van Dohnányi (Decca) en die met Allesandra Marc en de Staatskapelle Dresden onder wijlen Giuseppe Sinopoli (elatus). Stuk voor stuk uitvoeringen met sopraan dus, terwijl onderzoek inmiddels heeft uitgewezen dat Sch ö nberg een ondubbelzinnige voorkeur had voor een tenorstem. Die versie beleeft hier zijn fonografische primeur, een versie waarop Erwin en Leonard Stein, Hanns Eisler en meer recentelijk Klaus Simon (in 2007) en Henk Guittart (2015) hun stempel hebben gedrukt. Dit alles met de grootste nauwgezette inachtneming van Sch ö nbergs bedoelingen. Vooral in harmonisch opzicht is er de onbetwiste invloed van Wagner. Dat laatste is overigens geen wonder, want al voor zijn 25 e levensjaar had Sch ö nberg een ongekend aantal Wagner-opvoeringen bijgewoond, zelfs meer dan 200 zoals Guittart in zijn toelichting bij deze uitgave schrijft. Wat mij echter tijdens het beluisteren van deze meesterlijk door Axel Evereart gezongen liederen bovenal trof waren niet zozeer die Wagner-reminiscenties - zoals de veelvuldig optredende toespelingen op het befaamde Tristan -akkoord - als wel het feit dat dit fascinerende werk zich slechts op de kleinst denkbare steenworp afstand bevindt, zeker wat de gestiek en het idioom betreft, van de Kammersymphonie, opus 9. Iets wat me bij het horen van de grote versie nauwelijks was opgevallen. Heel bijzonder, om niet te zeggen een regelrechte openbaring. Waar nog bij komt dat de scherpe randjes waar deze muziek zo bij uitstek wel bij vaart in de uitvoering met groot orkest soms wat te zeer worden toegedekt, terwijl dankzij deze bewerking en de diep-inkervende wijze waarop Guittart zijn voortreffelijke musici aanvoert, alles op en top alsmede ongenaakbaar aan het licht treedt.
Deze fenomenale cd opent met de Sechs Maeterlinck-Gesänge, opus 13 van Zemlinsky, waarbij mijn gedachten altijd uitgaan naar de tijd waarin Reinbert de Leeuw deze prachtige muziek uitvoerde met zijn ensemble en de sopraan Rosemary Hardy. Misschien dat ik daarom iets minder onder de indruk ben van de hier vereeuwigde, en door de musici van Montebello trouwens met een optimum aan raffinement in klinkende munt omgesmede, vertolking door Nan Hughes die juist in Berg zo hogelijk imponeerde, maar wier stemgeluid me hier net een fractie te materieel, te zwaar is. Voor de volledigheid zij gemeld dat ook in dit geval van een primeur sprake is, omdat Guittart het totaal in 2012 verrijkte met een celestapartij, waardoor de typerende inslag van Zemlinsky's fin du si è cle-achtige kleuring en melancholie nog nadrukkelijker voor het voetlicht wordt gebracht.
|
|