|

CD-recensie
© Maarten Brandt, juli 2025
|
Gustav Mahler - Complete Symphonies. The Chief Conductors Edition
Klik hier voor het inhoudsoverzicht
RCO 25003 (15 cd's)
|
|
|
Eenieder die tot het ambt van chef-dirigent van het (Koninklijk) Concertgebouworkest wordt geroepen, zal zich moeten bewijzen door zijn affiniteit met het symfonische oeuvre van Gustav Mahler. Een feit dat, sinds Willem Mengelberg, die de componist naar Amsterdam haalde en die ons land op zijn beurt niet voor niets als zijn ‘Zweite Heimat' beschouwde, nog steeds recht overeind staat. Ook Klaus Mäkelä heeft deze vuurproef moeten ondergaan, en dit bovendien reeds alvorens hij officieel als nieuwe chef aantreedt in april 2027. Zo ontfermde hij zich met het Concertgebouworkest reeds over de Eerste, Derde, Vijfde, Zesde en Achtste symfonieën. De Eerste en Achtste symfonie leidden de jonge Fin in het kader van het onlangs gehouden Mahlerfeest. Hetzelfde evenement, naar aanleiding waarvan het Concertgebouworkest (op het doosje nog afgekort als RCO, dus staande voor Royal Concertgebouw Orchestra) in een ‘Limited Edition' bovenstaande set uitbrengt van chef-dirigenten uit het recente en verdere verleden, waarmee men getuige wordt van de diverse visies die deze musici op het werk van de grote Oostenrijkse symfonicus etaleerden. En compleet is in dit geval – in tegenstelling tot de door ondergetekende besproken set van de Berliner Philharmoniker – werkelijk compleet, want het geheel omvat naast Das Lied von der Erde tevens de integrale realisatie van de Tiende symfonie door Deryck Cooke. Nog even over Klaus Mäkelä gesproken: aan diens loopbaan tot op heden kan men zien hoe de tijden zijn veranderd. Toen de jonge Haitink bij het Concertgebouworkest zijn opwachting maakte, had hij met het Radio Filharmonisch Orkest, waarover hij toen nog de scepter zwaaide, wel eens een Mahler-symfonie gedirigeerd, maar in feite moest hij diens oeuvre nog grotendeels veroveren, en laat staan dat hij werken als bijvoorbeeld de Zesde en de Zevende symfonie al bij zijn repertoire had ingelijfd. Überhaupt was tijdens de periode van de wederopbouw de klinkende erfenis van Mahler voor het grote publiek voor het merendeel nog terra incognita.
Uitzonderingen
Ook al waren er enkele uitzonderingen, zoals uitvoeringen van de Zesde en Achtste symfonie (door Philips vastgelegd met het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder leiding van Eduard Flipse) en vertolkingen van de Derde (voor het eerst verschenen in de riante Anthology-serie van Radio Nederland Wereldomroep), Zesde (verschenen op Tahra en zeer moeilijk verkrijgbaar) en Zevende symfonie met het Concertgebouworkest onder supervisie van Eduard van Beinum (op cd uitgebracht door de Gustav Mahler Stichting Nederland en door mij voor onze site gerecenseerd). Hoe onvoorstelbaar ook, nu behoren ook bijvoorbeeld de symfonieën Zes, Zeven en Negen tot het ijzeren repertoire en, sterker nog: ook de betere conservatorium- en universiteitsorkesten draaien hun hand er niet voor om deze partituren tot leven te wekken! Hoe dan ook is zoveel duidelijk: waar het Mahler betreft, is het Concertgebouw heilige grond, aangezien de componist zelf het publiek met meerdere van zijn werken, waarbij hij het Amsterdamse keurensemble dirigeerde, heeft laten kennismaken. Naast Mahler was het aanvankelijk vrijwel uitsluitend Mengelberg die in ons land Mahlers symfonische Opus Magnum vertolkte, en die het bovendien in 1920 tijdens het eerste Mahlerfeest klaarspeelde als enige het symfonische oeuvre (behalve de Tiende symfonie), diverse liedercycli, Das klagende Lied en Das Lied von der Erde ten gehore te brengen. Let wel, toen heidens complexe en in feite behoorlijk moderne muziek. Hoe zou dat hebben geklonken? Eén ding lijkt wel zeker: minder gepolijst en ‘sophisticated' dan wij tegenwoordig gewend zijn, maar verder blijft het uiteraard gissen en kan men slechts betreuren dat er geen tijdmachines bestaan.
‘Suspense'
Daarom is het uiterst boeiend dat we toch een zekere indruk kunnen krijgen van Mengelbergs Mahlervisie door zijn verklanking van diens Vierde symfonie. Het gaat om de beroemde en meermaals in omloop uitgebrachte vertolking uit 1939. En bij mijn weten niet om de onder auspiciën van de Mengelberg Stichting door Jochem Geene opnieuw geremasterde uitgave, ofschoon deze live door de AVRO vastgelegde editie lang niet gek klinkt. Hoewel het om verschillende werken gaat, is het uiterst fascinerend deze Mahler Vier wat de speelstijl betreft te vergelijken met de registratie van de Derde symfonie met Van Beinum. Toch is die vergelijking helemaal niet zo ver gezocht, omdat beide werken thematisch – Tempo di menuetto en “Es sungen drei Engel einen süssen Gesang” – deels met elkaar zijn verbonden, en “Das himmlische Leben” bovendien oorspronkelijk de Derde symfonie had moeten afsluiten. Mengelberg strooit kwistig met portamenti, gewiekste, maar soms ook uiterst gedurfde vertragingen (de opmaat tot het openingsdeel) en versnellingen, als gevolg waarvan hij zowel langzamer als sneller is dan verreweg de meeste van zijn latere concurrenten. Maar spannend, hoewel volkomen uit de tijd, is het wel. Geen seconde gedurende welke men zich verveelt. Overal is een enorme ‘suspense' aanwezig.
Stijlbreuken
Op een geheel andere wijze is dat ook bij Van Beinum het geval, maar daar liggen de zaken precies omgekeerd. In de karakteristiek van de delen zoekt deze grandioze dirigent het niet in om het even welke theatrale effecten, maar legt hij de structuur van het imposante werk – de Derde is Mahlers langste symfonie – naadloos bloot, om de muziek vervolgens in al haar ongenaakbaarheid, maar ook tederheid, helemaal voor zich te laten spreken. En wat is de klank van het orkest in die tussenliggende jaren – achttien in getal – enorm en in zijn voordeel veranderd! Dat prachtige Rembrandteske clair-obscur, die geheimzinnige symbiose van een transparante en verzadigde sonoriteit. En dit alles met een kolossale diepte en volheid in het koper, waarbij die laatste groep nooit domineert. Kortom: het geluid dat zo karakteristiek is voor de Haitink-periode, maar niettemin een ‘handschrift' dat in werkelijkheid door Van Beinum is ontwikkeld en gevestigd, zoals duidelijk valt af te horen aan zijn meesterlijke lezing van de Derde symfonie, die in speltechnisch opzicht dermate is geslaagd dat men vergeet dat het om een live-vastlegging gaat. En, toeval of niet, in Haitinks eerste studio-opname van deze symfonische kolos (Philips) zingt dezelfde alt als hier onder Van Beinum: Maureen Forrester. Dit alles overziende, en me nu even bepalende tot de geschiedenis van de klankcultuur van het Concertgebouworkest in het algemeen: de meest wezenlijke en ingrijpende stijlbreuken in deze (ik bedoel dit niet als waardeoordeel, maar louter als het vaststellen van een feit) hebben plaatsgevonden tussen Mengelberg en Van Beinum enerzijds, en Haitink en Chailly anderzijds.
Een ieder kan dit aan de hand van de in deze box gebundelde reeks Mahleruitvoeringen zelf vaststellen, dit los van welke vertolking men al dan niet prefereert. Haitink zei het al eens in een interview: “Iedere dirigent brengt zijn eigen klank mee. Hoe dat zit weet ik niet. Het is een groot mysterie.”
Precisie
Riccardo Chailly is met drie symfonieën vertegenwoordigd: de nummers Eén, Vijf en Tien. In de eerste beide gevallen maakt men kennis met de typische Chailly-stijl zoals die tijdens de periode dat hij leiding gaf aan het Concertgebouworkest aan de dag werd gelegd: kraakhelder, analytisch en niet in de laatste plaats gericht op een precisie van een uurwerk. Wat men soms mist is een warm opbloeiende lyriek, met name in de Vijfde. In die symfonie klinkt het ‘Stürmisch bewegt' me verder net een fractie te gecontroleerd, terwijl speciaal in dit gedeelte het expressionisme (Chailly gaf in menig interview uit die tijd hoog op van Mahler als wegbereider van de moderne muziek, in casu de Tweede Weense School) soms al geducht zijn schaduwen vooruitwerpt. Vergelijk dit eens met de Kerstmatinee onder Haitink alsmede de legendarische, gelukkig in de Anthology opgenomen versie onder Klaus Tennstedt, en het verschil zal duidelijk zijn. De Eerste symfonie, in het bijzonder het eerste deel, wordt door Chailly als een schitterend tableau vivant gepresenteerd, maar in de finale ontbreekt toch iets van die extra geladenheid die Haitinks tweede Philips-registratie uit 1972 van dit werk tot zo'n ongelooflijke sensatie maakt.
‘Once in a lifetime event'
In de Tiende symfonie, gerealiseerd in de uitvoeringsversie van Deryck Cooke (ik laat de voors en tegens van dergelijke hypothetische ontwerpen van een opus als dit nu buiten beschouwing; over deze materie is elders – en ook op onze site – al genoeg te vinden), liggen de zaken totaal anders. Zoals bekend maakte Chailly voor Decca een commerciële opname van deze editie met de voorloper van het Deutsches Sinfonieorchester, zijnde het Radio-Sinfonieorchester Berlin. Die vastlegging heeft mij nooit echt kunnen boeien, en feitelijk zijn op dit geheel dezelfde kwalificaties van toepassing als die ik hierboven noemde over Chailly's interpretatie van de Vijfde symfonie. Maar wat we hier horen in deze sublieme live-opname is Chailly in Mahler op het toppunt van zijn kunnen: zeer diepzinnig, uiterst poëtisch, doorleefd en met een fluitsolo (Jacques Zoon, Paul Verhey?) tijdens de inleiding van de finale waarbij niemand zijn ogen droog kan houden. Dat was een legendarische avond met die Tiende, zo'n “once in a lifetime event.” Waarmee wat mij betreft een lang gekoesterde droom in vervulling is gegaan, omdat het nu de eerste maal is dat deze indrukwekkende lezing van Mahlers/Cooke's intenties op een geluidsdrager verschijnt. En hoe men ook mag denken over wat Cooke heeft gedaan: die fluitmelodie – als het ware een in klank belichaamde ervaring van een ziel die uit haar lijden wordt verlost – is echt van Mahler zelf. Daarbij is veel van het verdere verloop van het slotdeel van de Tiende (een soort instrumentale liefdesdood) op het materiaal van dit fluitgegeven gefundeerd. Een voltreffer dus, en al reden genoeg deze box onverwijld aan te schaffen!
Wat Mariss Jansons betreft – en hierbij verschil ik met sommigen van mijn collega's enigszins van mening – ook ik bewonder ten zeerste het superieure niveau dat het orkest qua klankcultuur onder deze maestro te bieden had. Maar tegelijkertijd ervaar ik – met name in de uitvoeringen van de Tweede en de Derde symfonie – een zekere gepolijstheid, om niet te zeggen geliktheid. Hoe het ook zij, bij de in deze verzameling opgenomen uitvoeringen van de Zevende en Achtste symfonie had ik dat gevoel niet of nauwelijks. In eerstgenoemd werk heb ik zelden een dermate warme sonoriteit gehoord als hier het geval is. Alsof Jansons van mening was dat er op de tragiek van de Zesde een noodzakelijke catharsis moest volgen, en dat is precies wat we hier horen. En ook met de Wunderhorn -geest in de ‘Erste Nachtmusik' bezit de dirigent een opvallende binding. Neem alleen al die subtiel genomen vertraging tijdens de opmaat tot het tweemaal in dit gedeelte de revue passerende walsgegeven. En verder wordt het ‘Nachtwacht'-karakter van deze orkestrale nocturne tot diep in de kern geraakt.
Spanningsbogen
De Achtste symfonie is en blijft altijd een aparte uitdaging. Haitink had de minste affiniteit met wat hij ooit noemde een symfonische ‘greep naar de macht', en dat valt ook af te horen aan zijn enige commerciële opname van dit opus voor Philips in het kader van zijn integrale Mahlercyclus. Toch heeft het Concertgebouworkest zich niet onbetuigd gelaten, want behalve onder Mengelberg en Haitink ontfermden zich ook Kubelik, Chailly en – zoals reeds gesignaleerd – Mäkelä over deze ‘Sinfonie der Tausend'. De Fin maakte, evenals destijds Chailly (vooral de vertolking tijdens het Mahlerfeest van 1995), grote indruk met het vertolken van deze partituur. En Jansons doet dit evenzeer. Hij weet de spanningsbogen niet alleen magistraal overeind te houden, maar ook de details daarbinnen optimaal te belichten, waaruit blijkt dat hij met hart en ziel gelooft in deze imposante ode aan de liefde. Dat de Achtste naast torenhoge climaxen ook tal van zeer intieme kamermuzikale passages bevat, is een wetenschap die bij Jansons niet aan dovemansoren was gericht – integendeel. Het slotkoor van het tweede deel, het “Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis” – gebaseerd op de tenhemelopneming van Faust uit het tweede deel van Goethes gelijknamige drama – wordt geschraagd door een bloedstollende spanning, terecht binnen de opvatting dat de gehele symfonie hierin dient te culmineren: de unificatio ten top! Over de kwaliteit van de solisten valt altijd te discussiëren. Zo is het wat gezwollen vibrato van de bas Stefan Kocán niet echt ‘my cup of tea', maar dat zijn de minder belangrijke details in een uitvoering waarin niet alleen de overige solisten, maar vooral ook de koren – en niet te vergeten het orkest! – over de gehele linie excelleren. Dit is een Achtste die zich naast de uitvoeringen onder Solti (Decca), Abbado (DG), Nagano (Harmonia Mundi) en Bernstein (Sony en DG) moeiteloos kan handhaven. Een groter compliment kan ik niet maken.
Kosmisch drama
Van de Achtste naar een andere, zij het deels vocale, symfonie: de Tweede, het opus waarover Daniele Gatti hier zijn licht laat schijnen. Deze uitvoering als geheel valt voor mij moeilijk te karakteriseren. Laat ik zeggen dat het totaal een gemengde indruk op mij heeft achtergelaten. De eerste drie delen klinken me te neutraal, en speciaal het openingsdeel – een bewerking van het symfonische gedicht Totenfeier – mist ten enen male de weerbarstigheid die uiteenlopende dirigenten als Bernstein, Solti (vooral zijn oude maar nog steeds meesterlijk klinkende Decca-opname met het LSO) en Haitink (diverse registraties, maar zijn eerste voor Philips vastgelegde verklanking staat nog steeds als een huis) aan de dag legden. Maar nu komt het: de finale is een volledig ander verhaal. Binnen een door Gatti zeer breed aangelegde opvatting worden alle reserves die hij zich in de voorgaande delen oplegde losgelaten, en wordt men getuige van een kosmisch drama zonder weerga. En dan de sonoriteit van het Omroepkoor onder Klaas Stok, die werkelijk grandioos is. Over pianissimo zingen gesproken, bijvoorbeeld! Dit alles maakt deze uitvoering met terugwerkende kracht tot een groot succes.
Geraffineerde schakeringen
En dat brengt ons ten slotte bij Haitink, die met drie live-opnames is vertegenwoordigd. De vastlegging van Das Lied von der Erde maakte deel uit van de viering in november 2006 van Haitinks vijftigjarig jubileum als dirigent en is afkomstig van het meest, althans dramaturgisch gezien, monsterlijke programma ooit. Dat – om met Roland de Beer in zijn Volkskrantrecensie te spreken – ‘Der Abschied' niet aan het einde van het concert moest klinken omdat dit te symbolisch zou zijn, alla. Maar hoe het ook kan, leert bijvoorbeeld een productie bij Het Gelders Orkest onder zijn toenmalige chef-dirigent Martin Sieghart, waarbij Das Lied von der Erde vooraf werd gegaan door Wagners bekende orkestrale Tristan-fragmenten en Schönbergs Fünf Orchesterstücke (overigens een partituur die vrijwel gelijktijdig met Mahlers liedsymfonie werd voltooid). Maar Mahlers Vierde symfonie, om het even hoe fraai dit stuk ook is, na Das Lied... werkte als een anticlimax, een jubileum onwaardig, en was dus niet minder dan een geduchte miskleun. Dit gezegd hebbende moet ik zeggen ten zeerste te hebben genoten van wat Haitink en zijn beide vocale solisten laten horen, in het bijzonder waar het Anne Larsson betreft, die in het monumentale laatste lied buitengewoon geraffineerde schakeringen weet aan te brengen. Wat overigens niet wegneemt dat ik de Philips-opname met James King en Janet Baker nog steeds – me nu tot het Concertgebouworkest beperkend – dé opname van Das Lied von der Erde vind, naast die onder Van Beinum (idem Philips) met Ernst Haefliger en Nan Merriman uiteraard.
In werken als de Zesde en de Negende symfonie, die in deze verzamelbox zijn opgenomen, verraste Haitink telkens opnieuw met sterk uiteenlopende interpretaties. Soms heel gedreven, een andere keer extreem langzaam. Vergelijk op dit punt zijn eerste commerciële opname (Philips) met die op CSO Resound, het huismerk van het Chicago Symphony Orchestra (klik hier voor mijn bespreking), en het verschil zal duidelijk zijn. Of neem zijn eerste Philips-registratie van de Negende, die lange tijd – en niet onterecht – als de beste en meest evenwichtige van deze partituur werd beschouwd. En vergelijk die uitvoering eens met de emotionele en – in het laatste deel – buitengewoon langzame lezing van de Negende uit 1987. Extremere tegenstellingen zijn er niet, en zij beantwoorden totaal niet aan wat de grote vader van de naoorlogse muziekscribent Hans Reichenfeld ooit als karakteristiek aan Haitinks Mahler-benadering in zijn recensie van de complete Mahlercyclus op Philips in het Algemeen Handelsblad meegaf: “het best denkbare kompas”, waarbij de dirigent zich per definitie “altijd hoedde voor het teveel.” Dat was in 1972.
Kritische distantie
En, afgaande op de live-opnames van de Zesde en de Negende symfonie in deze verzamelbox, lijkt de conclusie gewettigd dat Haitink toen weer min of meer terug was in de tijd toen hij met zijn eerste reeks integrale Mahler-symfonieën onderweg was. Wij, die anno nu zijn gebombardeerd met visies op onder andere deze symfonieën, waar het ‘teveel' verre van genoeg is, zullen wellicht even moeten wennen aan deze uitvoeringen. Want wat wil het geval? Hier wordt niets geïnterpreteerd. Alles wat hoorbaar moet worden, staat immers in de partituur, moet Haitink hebben gedacht. En zo is het maar net, ook al moet ik toegeven dat ik naar aanleiding van de op deze discs klinkende Zesde, waarbij ik destijds in de zaal aanwezig was, ook enigszins was teleurgesteld. Het kwam me net allemaal iets te zakelijk, te nuchter voor. Maar nu, terugluisterende na al die tijd, kom ik toch tot een andere conclusie. Juist ten gevolge van Haitinks kritische distantie ten aanzien van de bergen anekdotiek waarmee deze werken zijn belast, komt de inhoud van deze muziek ontzagwekkender over dan ik voor mogelijk hield – of, zoals onze oosterburen dat zo mooi formuleren: “In der Beschränkung zeigt sich der Meister.” Dit met als gevolg dat bijvoorbeeld – en oud-artistiek leider van het Concertgebouworkest Marius Flothuis zou het hier ongetwijfeld mee eens zijn geweest – de Zesde inderdaad als een puur klassieke symfonie op je overkomt. Als een laatromantische vertaling van het concept van Mozarts Jupitersymfonie, waarbij nog op te merken valt dat zowel Mahler als zijn voorganger in deze partituren, alleen al wat het polyfone aspect betreft, ondubbelzinnig hun hoogste troeven uitspelen.
Al met al een prachtige uitgave, die binnen de omstandigheden riant klinkt. De waarheid gebiedt te zeggen dat de samenstellers van het geheel bij de symfonieën 2, 7 en 8 de superaudiolaag hebben verwijderd, maar afgezien van het feit dat de meeste luisteraars thuis niet beschikken over een surround-installatie (en laat staan: een op hoog niveau), heb ik dit beslist niet als een bezwaar ervaren. Beter goed stereo dan verkeerde toeters en bellen. Zeer aanbevolen!
|
|