CD-recensie

 

© Maarten Brandt, augustus 2014

 

Mahler: Symfonie nr. 3 in d

Helen Watts (alt), Highgate School Gate Choir, Orpington Junior Singers en London Symphony Orchestra o.l.v. Jascha Horenstein

Brahms: Pianoconcert nr. 1 in d, op. 15
Claudio Arrau (piano), l'Orchestre National de France o.l.v. Jascha Horenstein.

Archipel ARPCD 0557 141' (2 cd's)

Live-opname: 16 november 1961, Londen, volgens sommige bronnen 1962) (Mahler); 17 september 1962, Montreux (Brahms)

 

Jascha Horenstein (1898-1973) heeft een grote naam op het gebied van de Mahler-receptie. Wie van de verzamelaars van deze componist kent niet de pionierende en eertijds door Turnabout/vox uitgebrachte studio-registraties van de Eerste en de Negende symfonie met respectievelijk het Weense Pro Musica Orkest en de Wiener Symphoniker uit de jaren vijftig van de vorige eeuw? Dit in een tijd waarin de muziek van Mahler nog allesbehalve tot het standaardrepertoire behoorde en qua moeilijkheidsgraad niet ver afstond van de klinkende nalatenschap van de Tweede Weense School? Samen met coryfeeën als Hermann Scherchen, Hans Rosbaud, Paul Kletzki, Sir Adrian Boult, Sir John Barbirolli en - in ons land - Eduard Flipse behoorde Horenstein dus tot de naoorlogse voortrekkers op dit gebied.

In het stereotijdperk bleef Horenstein zijn liefde voor Mahler op en top trouw, getuige spraakmakende vastleggingen van de Eerste en de Derde symfonie met het London Symphony Orchestra en een live-opname van de Zesde symfonie met het Stockholm Philharmonic Orchestra voor Unicorn. Alsof dit nog niet genoeg was, verschenen op BBC Legends live-uitvoeringen van achtereenvolgens de Zesde (Bournemouth Symphony Orchestra), de Zevende (New Philharmonia Orchestra), de Achtste (London Symphony Orchestra), Das Lied von der Erde (BBC Northern Orchestra) alsmede de Negende symfonie (London Symphony Orchestra) en hiermee is de lijst nog geenszins compleet. En nog steeds komen uit de archieven imposante Mahler-vertolkingen onder Horenstein boven water, zoals bovenstaande en nooit eerder op een geluidsdrager gedocumenteerde verklanking van de Derde symfonie uit 1961 of 1962 die nu door Archipel - helaas zonder ook maar één spat toelichting (ook niet over de zalen waarin de opnames werden gemaakt), en dat is, zeker gezien het historische belang van deze release, een hoogst ernstige omissie! - is uitgebracht.

Pré-echo's uit Wozzeck
Naast de Derde van Mahler onder Haitink met het toen nog niet Koninklijk Concertgebouworkest uit 1966 (Philips) is die Unicornset van Horenstein (met als alt-soliste Norma Procter) nog steeds onverminderd een van de absolute toppers uit de discografie van dit werk. Ook en niet in de laatste plaats opnametechnisch. De climaxen van het openingsdeel herinner ik me nooit ruiger te hebben gehoord dan in die uitvoering, aan de hand waarvan - althans voor mij - opeens duidelijk werd hoe deze muziek Alban Berg tot de verbeelding moet hebben gesproken. Zo steekt Horensteins benadering, in het bijzonder waar het om de marsepisodes van het eerste deel gaat, vol pré-echo's uit Wozzeck. En dan het laatste deel, waarin Horenstein, binnen een - zeker gezien de huidige tendens van steeds langzamere tempi - uiterst flexibele puls tot een, speciaal wat de hoogtepunten betreft, bijkans furtwängleriaanse retoriek en geladenheid komt.

Wie Horensteins latere lezing vergelijkt met die uit het begin van de jaren zestig, bespeurt - afgezien van de opname en het, technisch gesproken, iets mindere niveau van orkestspel - een visie die weinig afwijkt van datgene wat we op die unicorn-cd's horen. De tempi zijn in de oudere uitvoering nog iets sneller, maar het gekke is dat zolang men daar niet van op de hoogte is, de muziek volstrekt natuurlijk en allerminst gehaast overkomt. Alles ademt tot op de kleinste vierkante millimeter, terwijl de grote lijnen perfect worden doorgetrokken. En, sterker nog, net als in Horensteins tweede lezing culmineert ook in dit geval het eerste optreden van de solo-trombonist (Denis Wick) in een climax die zo bloedstollend is (pauken!) dat elke andere dirigent hier tot op heden het nakijken heeft. Het contrast met het uiterst licht en rank gehouden tempo di menuetto, dat in deze weergave als een speelse en sprookjesachtige entre-acte muziek werkt, is dan ook optimaal. Een verhaal apart is de zowel ingetogen spanning als verstilling vlak voor de explosieve coda van het commodo scherzando (met een bijzonder fraaie posthoorn-solo van Dennis Egan), waar Horenstein de teugels rijkelijk laat vieren, zonder daarbij overigens over de schreef te gaan. Dit is echt je reinste magie!

Bezonkenheid en rust
Die laatste typering is ook nadrukkelijk van toepassing op het aandeel van Helen Watts (jammer dat er, maar gezien de inhoud van de beide cd's was dit nu eenmaal onvermijdelijk, tussen het 4 e en 5 e deel van cd moet worden gewisseld) en het deze symfonische Odyssee afsluitende adagio. Met een speelduur van 21 minuten een van de snelste uitvoeringen van dit deel (later zou Horenstein er anderhalve minuut langer over doen), maar dankzij de feilloze timing en proportionering van alle details binnen het grote geheel werkt Horensteins aanpak volkomen evenwichtig, met zelfs gedurende de fameuze fluitsolo - die de brug slaat naar de recapitulatie - een bezonkenheid en rust die gewoonweg ongekend zijn. En dan te bedenken dat dit pas de tweede uitvoering van deze symfonie op het Britse continent was, want de vermelding 'first professional public performance in UK' is heel merkwaardig, aangezien Sir Adrian Boult bij de BBC - en dus met het BBC Symphony Orchestra - op 29 november 1947 (met als alt-soliste niemand minder dan Kathleen Ferrier) voor de Engelse première van Mahlers Derde tekende, een uitvoering die door Testament op cd in omloop is gebracht en waarop ik te zijner tijd nog zal terugkomen. In zijn algemeenheid kan nog worden gesteld dat het London Symphony Orchestra, dat dit werk onder Horenstein voor het eerst speelde, uitstekend zijn mannetje staat in deze voor hen toch niet bijster eenvoudige materie (een enkele wankele trompetinzet in de recapitulatie van het adagio neemt men dan ook graag voor lief). Opvallend is voorts het applaus na het eerste deel, waaruit met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid valt op te maken dat er daarna een pauze was ingelast. Wat op zich niet vreemd is. Immers, Mahlers verdeelde de symfonie over een 'Erste' (bestaande uit het ruim een half uur durende openingsdeel) en 'Zweite Abteilung' (behelzende de overige delen).

Over Brahms' Eerste en in Montreux vereeuwigde pianoconcert ben ik wat minder te spreken, vooral omdat de blazers van het Franse orkest een voor dit repertoire weinig idiomatisch geluid aan de dag leggen en ook vanwege de niet altijd even gedifferentieerde opname (Mahler klinkt veel beter. Ondanks de complexiteit van de partituur is alles hoorbaar; zonder meer een voortreffelijke monoregistratie). Een sterk punt van deze uitvoering is wel dat zowel solist als orkest zich hoorbaar goed van de omstandigheid bewust zijn dat het hier niet zozeer om een virtuoos soloconcert gaat als wel een symfonie voor piano en orkest. Het tempo van het langzame deel is naar mijn smaak bij vlagen te wijd uitgesponnen zodat de spanningsbogen niet altijd even consequent hun beslag vinden. Wie het om Arrau is begonnen, is bij voorbeeld met zijn studio-opnames van Brahms 'beide pianoconcerten in samenwerking met het Koninklijk Concertgebouworkest onder Haitink (Philips) beter uit.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links