CD-recensie
© Maarten Brandt, mei 2008 |
||
Mahler: Symfonie nr. 6 in a. London Symphony Orchestra o.l.v. Valery Gergiev. LSO0661 • 78' ' • (sacd) Live-opname: Barbican Centre, Londen
Dat de Mahler-koorts pathologische vormen heeft aangenomen blijkt uit deze uitgave met de Zesde symfonie op het label LSO-live, dat immers ook een vertolking van datzelfde werk onder Mariss Jansons heeft uitgebracht in een zeer dramatische maar ook uiterst doorleefde en fraai opgetekende uitvoering. Nu is er deze nieuwe onder Gergiev die als pas aangetreden chef in recordtempo alle Mahler-symfonieën wil gaan uitbrengen. Nu is Gergiev geen nieuwkomer in Mahler-land want met zijn voormalige Rotterdamse orkest heeft hij zich reeds hartstochtelijk over deze componist ontfermd, zelfs over de Achtste. Ook al hadden die Mahler-avonden wel iets overdrevens. Ik herinner me nog een uitvoering van de Derde, Mahlers met een speelduur van ruim 100 minuten langste opus, dat op die avond nog werd voorafgegaan door het Altvioolconcert van Gergievs landgenote Sofia Goebaidoelina, met als gevolg dat het publiek pas om elf uur buitenstond. Het waren happenings, dat zeker, maar of deze altijd in dienst waren van Mahlers muziek, mag met recht worden betwijfeld. Anders dan Gergievs collega, wijlen de dirigent Kiril Kondrashin die tot de categorie Mahler-interpreten behoorde voor wie de partituur heilig was en die de zaak tijdens de – vele – repetities minutieus voorbereidde, moest Gergiev het van het moment zelf hebben, met alle risico’s van dien. Neem de Negende die Gergiev ooit in de Zaterdagmatinee dirigeerde en die hij nauwelijks of niet, op een aantal inzeepsessies onder een assistent-dirigent na, had gerepeteerd maar wel uitvoerde pal na als een karrenpaard haastig uit de VS te zijn ingevlogen; het resultaat was er naar, vol enorme effecten, dat zeker, maar structureel volkomen onsamenhangend en vaak culminerend in hol en bombastisch gedaver. Mahler als topsportprestatie dus, en helaas: een groot deel van het publiek lust daar best pap van. En de bekende hectische gestiek van de maestro doet de rest. Koortsachtigheid Ik wil hiermee geenszins suggereren dat deze Londense Zesde ondergerepeteerd is, daarvoor komt alles technisch veel te gedegen over. Koortsachtigheid is het trefwoord waaronder Gergievs visie zich laat scharen en zijn lezing is met ruim 77 minuten dan ook behoorlijk snel, ook al breekt hij wat dat betreft geen records. Dat laatste deed Neeme Jarvi in zijn opname met het Royal Scottish National Orchestra (Chandos) door in minder dan 73 minuten en met dreglaarzen door Mahlers Tragische symfonie heen te banjeren, het werk daarmee volkomen tot een karikatuur vervormend. Wat Gergiev en de Londenaren hier laten horen is naar uiterlijke maatstaven geredeneerd absoluut gedegen, ook al begrijp ik niets van de juichende buitenlandse recensies. Want als het ergens aan schort in deze verklanking is het wel het typisch Mahleriaanse en Weense karakter. Het probleem bij Gergiev is – en hierin onderscheidt hij zich, om ons hier tot zijn Russische kompanen te beperken, van Kondrashin, maar tevens van Jansons – dat alles wat hij aan laatromantisch en vroeg twintigste eeuws repertoire dirigeert verSjostakovitsj’t, of anders gezegd: versjachert tot brallerige en proleterige muziek. Hij slaagde hier zelfs in met de Vierde symfonie van Matthijs Vermeulen, die hij bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest dirigeerde in het kader van het door de toenmalige Holland Festival-directeur Jan van Vlijmen in 1997 georganiseerde Vermeulen-festival. Op zich beschouwd een ongekende prestatie, zij het geen waar men op zat te wachten. Aplomb Het vreemde is dat de sacd-opname op zich uitstekend is, waardoor je aanvankelijk onder de indruk komt van het aplomb waarmee Gergiev zijn musici aanvuurt, maar omdat de effecten waarop de dirigent mikt zich bijna geheel aan de buitenkant bevinden, werkt het geheel al snel een zekere vermoeidheid tijdens het luisteren in de hand. Aan de ene kant wordt enorm veel energie ontketend die anderzijds merkwaardig genoeg niet resulteert in prikkelende en geraffineerde dynamische tegenstellingen die bijvoorbeeld de finale tot een zo grote sensatie kunnen maken. De hamerslagen, om slechts een aspect te noemen, klinken nogal onbetekenend terwijl eerdergenoemd aplomb in de aanpak anders zou doen vermoeden. Wie bovendien de moeite neemt met de partituur in de hand grondig te luisteren zal bemerken hoe dikwijls er over belangrijke details wordt heen gespeeld. En dit is echt niet alleen het gevolg van de vlotte tempi, want iemand als Boulez (DG) die er amper twee minuten langer over doet weet die details haarscherp voor het voetlicht te krijgen. Maar juist met de rijke polyfone en expressieve gelaagdheid van deze partituur heeft Gergiev weinig op en al evenmin met de wetenschap dat het vervolg op de Zesde van Mahler bestaat uit de Drei Orchesterstucke van Alban Berg, alsmede de symfonieën van Karl Amadeus Hartmann en Hans Werner Henze. Bij alle vlagvertoon wordt au fond geen moment duidelijk dat deze magistrale symfonie tot de meest revolutionaire werken uit het begin van de thans ruimschoots ten einde zijnde 20ste eeuw behoort; wel dat de dirigent dit stuk als een showpiece zonder meer beschouwt. Wie daar naar op zoek is, zal niet worden teleurgesteld. Ook niet zij voor wie het – volgens de thans courante wetenschappelijke inzichten – om de juiste volgorde van de middendelen is begonnen: Gergiev laat het andante moderato dat hier als een onbeduidend niemendalletje voorbij waait, keurig aan het scherzo voorafgaan. Nee, wie het om Mahler te doen is en niet om Gergiev, blijve bij Karajan (DG), Abbado (vooral diens dvd-registratie – op EuroArts - met het Luzern Festival Orchestra!), de in de goede zin koortsachtige maar niettemin diep-peilende Solti (Decca, met het Chicago Symphony Orchestra), Inbal (Denon, vanwege de fraaie opname en de uitmuntend klinkende mokerslagen) en voor speciale gelegenheden: de klemperiaanse, breed-ademende en grimmige studio-opname onder Barbirolli (EMI, met het Philharmonia Orchestra). index | ||