CD-recensie

 

© Maarten Brandt, april 2021


Jeths: Requiem

Kelly God (sopraan), Andreas Wolff (bas-bariton), Groot Omroep Koor (instudering Klaas Stok), Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. James Gaffigan
Challenge CC72874 • 57' •
Live-opname: maart 2017, Concertgebouw Amsterdam

   

Om het even of we nu belijdend kerkganger zijn en uit dien hoofde eventueel lid van een van de christelijke geloofsgemeenschappen dan wel agnost of zelfs atheïst, het staat zo vast als een huis dat we in het westen zijn geworteld in de christelijke cultuur. Een cultuur die in verregaande mate onze waarden en normen heeft bepaald (en nog bepaalt) en die tevens vanuit dieptepsychologisch perspectief gezien onlosmakelijk met ons bestaan is verbonden. Ook indien men zich van een dergelijke cultuur afkeert doet dit geen afbreuk aan dit feit als zodanig. De liturgische vormen en gebruiken zijn niet alleen van directe invloed op ons reilen en zeilen in het ondermaanse, maar geven ook op indirecte wijze, of we ons daar nu bewust van zijn of niet, sturing aan onze gang door het leven. In die zin zijn we dan ook religieus, een begrip dat een aanzienlijk bredere definitie toelaat dan godsdienstig.

Existentiële vragen
Religieus en religiositeit zijn woorden die zijn afgeleid van het Latijnse ‘religare' wat ‘verbinden' betekent en meer in het bijzonder de verbondenheid met de grote existentiële vragen des levens, kringend rond de thematiek van geboorte en dood, liefde en smart alsmede goed en kwaad. Dit alles in het licht van het onnoembare, het verstand te boven gaande of kortom van wat wij het transcendente noemen. Voor de strikt gelovige zijn er ondubbelzinnige voorschriften en regels hoe met dergelijke vragen om te gaan, niet zelden gegoten in de vorm van dogma's. Wie er met een vrijzinnige blik tegenaan kijkt – en vrijzinnig is al het andere dan onverschillig welke vastgeroeste dogmatiek en die kan even goed godsdienstig als militant atheïstisch-materialistisch van aard zijn; in beide gevallen is sprake van een onmiskenbaar fundamentalistische grondhouding – kan, om ons tot de christelijke cultuur te beperken, de Bijbelse overleveringen ook mythisch opvatten. Namelijk in dier voege dat die Bijbelse verhalen, net zoals de spirituele overleveringen in andere culturen dan de onze, mythen zijn. Dus vertellingen die niet zozeer een logisch karakter hebben, maar wel appelleren aan datgene wat op de bodem van onze psyche leeft. Men zou die mythen de neerslag van onze collectieve droom kunnen noemen, terwijl de dromen die we gedurende de slaap ervaren mogen worden gezien als onze individuele mythe.

Archetypisch arsenaal
Wie aldus de liturgische vormen onder de loep neemt en de Bijbelse inhouden waaraan deze refereren kan dit alles interpreteren als de uitkristallisatie van een enorm archetypisch – en in wezen universeel, want de thema's komen in alle godsdiensten en spirituele stromingen voor, zij het telkens anders ‘georkestreerd' – arsenaal. Hierdoor, het wordt nogmaals onderstreept, wordt ons zijn op deze planeet onwillekeurig mede beïnvloed. Voor de kunstenaar en dus ook de componist gaat dit in extra nadrukkelijke mate op. Hoe valt het anders te verklaren dat zoveel van onze toondichters uit heden en verleden - en los van het feit of ze nu lid zijn van een kerkgenootschap of niet - zich gedreven voelen en voelden zich met religieuze thematiek bezig te houden? En hoe valt het anders te duiden dat alle bevolkingsgroepen die ook maar iets met muziek hebben tegen wil en dank Bachs Matthäus-Passion willen horen? Zelfs als ze niets met de formeel-godsdienstige kant van het werk ophebben? Kennelijk is er dat iets wat ‘tussen' de noten en de woorden geschiedt als gevolg waarvan een geheim voelbaar wordt dat met taal noch teken valt te benoemen, maar dat iedereen over alle verschillen heen toch met elkaar verbindt. Over ‘religare' gesproken!

Vertederende passage
Deze gedachten hielden mij bezig tijdens het beluisteren van bovenstaande cd-productie met de schitterende live-vastlegging van het in opdracht van de NTR ZaterdagMatinee geschreven Requiem van de oud-Componist des Vaderlands Willem Jeths. Requiems, hoeveel zijn er niet geschreven? Ook en niet in de laatste plaats in de afgelopen 20ste eeuw? Men denke slechts aan die van Aribert Reimann (1982) en Benjamin Britten (War Requiem 1962), maar ook het Bosch Requiem uit 2013 van onze landgenoot Rob Zuidam, om er slechts drie te noemen. Niettemin is het aantal van dergelijke composities onafzienbaar. Reimann doorspekte zijn dodenmis met teksten uit het Boek Job van het Oude Testament, Britten onderbreekt de liturgische teksten met de beurtelings verpletterende en ontroerende oorlogsgedichten van de vlak voor de wapenstilstand van de Ie Wereldoorlog gesneuvelde dichter Wilfred Owen. Jeths echter is op het eerste oog traditioneler, gezien de omstandigheid dat hij zich beperkt tot de Latijnse en deels iets door hem ingekorte tekst. Wat overigens geenszins wil zeggen dat hier sprake zou zijn van een requiem waarvan er dertien in het dozijn gaan, want niets is minder waar. De ontstaansgeschiedenis van het werk begint met het eveneens voor de ZaterdagMatinee gecomponeerde orkeststuk Mors Aeterna (2015) dat een soort pre-expositie van Jeths' Requiem is en waarvan elementen in laatstgenoemd opus nader zijn uitgewerkt. Daaronder een cadensachtige en vertederende passage voor strijkers, die in het latere werk opklinkt bij onder andere de woorden Exaudi orationem meam van het Introïtus, maar ook in het afsluitende In te Paradisum bijvoorbeeld. In de geest is het een episode vol hoop en berusting die als het ware door Verdi geschreven had kunnen zijn, ook al betreft het geen citaat uit diens requiemmis.

Barok expressionisme
Hoe het ook zij, qua vocabulaire en stijl is het niet zo eenvoudig om Jeths' muziek in een hokje te plaatsen en daar is het hem dan ook in de verste verte niet om begonnen. Wel duidelijk is dat zijn klanktaal vele mijlen ver van de zogenaamde Haagse School is verwijderd en al evenzeer is het zonneklaar dat zijn idioom zich haaks verhoudt tot componisten als bijvoorbeeld Michel van der Aa of, om een ouder voorbeeld te noemen, Ton de Leeuw. Noch de rechtlijnige afstandelijkheid van een Louis Andriessen (wat overigens geen enkel waardeoordeel inhoudt) noch de vergeestelijkte meer Frans georiënteerde lyriek van eerdergenoemde De Leeuw zal men in Jeths' werk aantreffen. Nee, als men zijn idioom al zou kunnen karakteriseren dan eerder in termen van een balanceren halverwege een barok expressionisme en een dito soort laatromantiek. En over die laatromantiek gesproken, het is juist onder andere Gustav Mahler met wie Jeths een enorme mentale affiniteit voelt. Wat hij deelt met de Oostenrijkse symfonicus is zonder twijfel de zoektocht naar het ultieme, het zinspelen op de finale vragen en ook: het streven naar de verbeelding van de afgrond die gaapt tussen onze intrinsieke twijfels en de ‘zekerheden' (hoe moeilijk deze ook zijn te vangen binnen ons beperkte blikveld) die lonken ‘aan gene zijde'. De afgrond waarvan het doods- of schreeuw-akkoord uit Mahlers Tiende symfonie hét symbool bij uitstek is en waardoor Jeths sinds een van zijn vroegste grote orkestwerken Throb (1995) eenvoudigweg is geobsedeerd. Dit zodanig dat het in veel van zijn nadien geschreven stukken in meerdere of mindere mate een rol speelt, het Requiem niet uitgezonderd. Getuige bijvoorbeeld het Dies Irae waarin het akkoord in kwestie in dalende en horizontaal gebroken gedaante voorkomt, als een duizelingwekkend orkestraal arpeggio. Op grond van het voorgaande ligt de conclusie bijna voor de hand dat Jeths in zijn dodenmis alles uit de kast heeft gehaald om met veel bombarie te imponeren.

‘Welt von Gestern'
Niet dat bij vlagen geen grote klankexplosies de revue passeren, zoals bijvoorbeeld in het al gesignaleerde Dies Irae of dat monumentaliteit ontbreekt, zoals in het verder duidelijk ingetogen In Paradisum waar een citaat uit het slotkoor van Mahlers Tweede symfonie hoorbaar is, de algehele eindindruk is toch die van een contemplatief, melancholiek en vooral ook berustend brok muziek. Zo klinkt, geheel tegen de verwachtingen in, het Tuba Mirum voor het grootste deel eerder naar binnen gekeerd dan luid. Kon Mahler geen afscheid nemen van de tonaliteit, zijn verregaande en de formele wetten van het tonale denken te buiten gaande episodes in de Negende en Tiende symfonie ten spijt, met Jeths zijn we in het tijdbestek aanbeland waarin datzelfde denken via de achterdeur weer wordt binnengelaten. Wel te verstaan zonder dat de componist de tonaliteit van A tot Z onverkort toepast. Want, ongeacht hoeveel tonale centra in het Requiem ook worden aangeraakt, ook Jeths weet dat de wereld na Schönberg en Boulez nooit meer dezelfde zal zijn als die daarvoor. Desondanks voelt men in dit stuk bijna onafgebroken die hunkering naar een soort ‘Welt von Gestern' die – en dat kan ook Jeths niet veranderen op straffe anders in de voetangels en klemmen van de nieuwe eenvoud verstrikt te raken en dat is iets dat hij tot elke prijs wil voorkomen – ten grave is gedragen. Dit werk kan daarom mede als de belichaming van het hiermee samenhangende rouwproces worden geduid, iets wat op een zeer imposante wijze in de noten gestalte krijgt. Het tonale (waarbij soms ook kertoonsoorten als dorisch en vooral lydisch zijn gebruikt) is in Jeths' Requiem daarom niet zonder reden geplaatst in de context van het atonale. Dit mede als symbool van de noodzaak van het ‘religare' het verbinden of beter wellicht: van het gevaar dat op de loer ligt wanneer er van geen enkele verbinding meer sprake zou zijn.

Verzwegen boodschap
Mij lijkt dit een van de verzwegen, maar in de noten wel degelijk verdisconteerde boodschappen van deze partituur. Een boodschap die nog extra luister wordt bijgezet tijdens het slot van het In Paradisum waarin een majeur-drieklank en een over meerdere octaven gespreide septiem met elkaar zijn gecombineerd. Alsof de componist ons wil uitdagen zonder aarzeling in de afgrond te springen in het besef dat alleen zo het Paradijs kan worden bereikt. Dit in het vertrouwen dat er, om Rainer Maria Rilke in een van zijn gedichten vrij te parafraseren, altijd een ‘hand' is die onze val breekt en opvangt om ons naar een veilige thuishaven te brengen.

Opvallend is voorts dat Jeths, behalve koor en orkest, voor twee solisten opteert, een sopraan en een bariton die met zoveel woorden de mannelijke en vrouwelijke kant van de schepping symboliseren. Ik moest bij herhaling denken aan een oude mythe waarin het thema van het huwelijk tussen Vader Hemel en Moeder Aarde wordt geschetst en hoe dit op de klippen is gelopen, met als gevolg de dualiteit en misère waarin we nu verkeren. Jeths' Requiem doet, net als veel componisten voor hem, een nadrukkelijk beroep op onze intuïtie, ja ons onderbewuste waarin de herinnering aan die ooit bestaan hebbende eenheid ligt opgeslagen. Dit middels een klanktaal waarin een zowel luid als vooral subtiel gebruik van het vocaal-instrumentale apparaat optimaal is uitgebuit en het speciaal draait om – wat overigens op al Jeths' werken van toepassing is – het element klankkleur teneinde de gelaagde emoties handen en voeten te geven. Een vondst is het inzetten van de blokfluit – bespeeld door de onvolprezen en in het cd-boekje niet genoemde Erik Bosgraaf – die menigmaal als een soort rode draad door het geheel heenloopt. Dit om de partijen van de solisten te omspelen, te schaduwen of te verdubbelen. Hierdoor treden als vanzelf associaties op met Jeths' uit 2014 daterende en tevens voor de ZaterdagMatinee en Bosgraaf gecomponeerde Blokfluitconcert. Daarin staat – evenals in de Eerste symfonie trouwens, eigenlijk Jeths' ‘Sinfonia da Requiem' – de thematiek van leven en dood ook centraal. Van de opname van beide voornoemde stukken kunt u elders op deze site mijn bespreking vinden.

Lof
Over zowel de uitvoering als de registratie van dit bijzondere Requiem, dat in binnen- en buitenland alle aandacht verdient, past niets dan louter immense bewondering. Kelly God en Andreas Wolff zingen hun verre van gemakkelijke partijen alsof ze al jaren vertrouwd zijn met de materie. Dit met een enorm emotioneel engagement, zonder ook maar één moment over de schreef te gaan. Het (door Klaas Stok voorbeeldig voorbereide) Groot Omroepkoor en het Radio Filharmonisch Orkest onder James Gaffigan etaleren een klank die nog eens ten overvloede bewijst dat deze ensembles tot de absolute top van ons land (en daarbuiten) behoren. De weergavekwaliteit is van een enorme transparantie en diepte waarbij alle mogelijke dynamische tegenstellingen voorbeeldig zijn belicht. Het technische team van Challenge, daarbij onder meer terzijde gestaan door Lucas Guitink die zich ontfermde over de gaaf afgewerkte mix en mastering, heeft opnieuw een prestatie van enorm formaat geleverd. Zoveel is zeker, vriend en vijand van de eigentijdse muziek zullen onwillekeurig in de ban worden geslagen door deze prachtige productie die is voorzien van een gedegen toelichting van Bas van Putten. Als ik al een puntje van kritiek heb is het dat deze cd geen opname van die voorstudie Mors Aeterna bevat, want die had er, gezien de speelduur, nog probleemloos bij gekund. Maar verder niets dan de hoogste lof!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links