CD-recensie

 

© Maarten Brandt, februari 2009


 

Carter: Integrale muziek voor pianosolo

90+ - Retrouvailles - Night Fantasies - Two Diversions - Matribute * - Piano Sonata - Two Thoughts About the piano: Intermittences & Caténaires*.

Ursula Oppens (piano).

Cedille Records CDR 90000 • 71' •

* = fonografische primeur

 


Tot meest belangwekkende gebeurtenissen van de recente muziekgeschiedenis behoort zonder ook maar de geringste twijfel de honderdste  verjaardag van de Amerikaanse componist Elliott Carter (1908) op 11 december jongstleden. Wereldwijd en gelukkig ook in ons land is de viering van dit bijzondere feit gepaard gegaan met tal van bijzondere concerten en evenementen, waaronder een imposante Carter-dag bij de zaterdagmatinee. Carter is echt een van de componerende wereldwonderen die de luisterschare met de ene na de andere verbazingwekkende partituur aangenaam verrast en verbaast. Recentelijk werd ondergetekende in een kort Radio-interview naar aanleiding van Carter's eeuwfeest gevraagd of men het aan zijn muziek kon afhoren dat deze is geschreven door wat in de wandelgangen 'een oude man' wordt genoemd. Ik heb deze vraag zonder reserve ontkennend beantwoord, door er op te wijzen dat een eerste eigenschap van Carters composities - om het even of die nu van jaren her dateren dan wel recent werden voltooid - de ongekende frisheid is, de vitaliteit die je als toehoorder uit elke noot tegemoet klinkt, maar daar tegelijkertijd aan toegevoegd dat de portee van zijn werk, om het even hoe paradoxaal dit op het eerste gezicht ook moge lijken, wordt getypeerd door wat Theodor Adorno 'Spätstil' heeft genoemd. En onder dat laatste dient met grote nadruk iets anders te worden verstaan dan een stijlgemiddelde dat 'bejaard' aandoet, integendeel. Waar het wel mee te maken heeft is rijpheid, loutering, bezonkenheid en last but not least een boven partijen staande en volslagen abstracte spiritualiteit. Een spiritualiteit wars van allerhande al dan niet religieus getinte overtuigingen maar die rechtstreeks uit de muziek en niets anders voortkomt. Voor alle duidelijkheid Carters 'Spätstil' duurt al heel lang en werd in feite al ingeluid met zijn schitterende Variations for orchestra uit 1955 en toen was de componist nog slechts 47 jaar jong. Dus met leeftijd heeft dit au fond niets van doen.

Elliott Carter en Ursula Oppens

Zeer kort door de bocht geredeneerd worden de werken die Carter pak weg tot het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw schreef gekenmerkt door een neoklassiek karakter, iets waartoe ook wellicht zijn studietijd in Parijs bij Nadia Boulanger het nodige heeft bijgedragen. Hoewel dit laatste al meteen valt te nuanceren, want Carter had al tamelijk snel grote bewondering voor bijvoorbeeld de werken van de Tweede Weense School in het algemeen en die van Berg in het bijzonder, van componisten dus die bij de conservatieve Boulanger in een kwade reuk stonden. Ook al moet Carter bij haar van het metier - en speciaal van de renaissancepolyfonie waarin Boulanger specialiste was - heel veel hebben opgestoken. Met dien verstande dat hij het verworvene al snel geheel naar zijn eigen hand zette. Ook al in 1946, toen hij de laatste hand legde aan zijn imposante en tweedelige Pianosonate. Hoewel in dit werk weliswaar nog sprake is van conventionele thema's en in cosmetische zin van een sonatevorm (vooral in deel 1) is het eerste wat opvalt de enorme grilligheid, de immense inventiviteit op het gebied van de harmonie en bruuske ritmische overgangen, waarbinnen diezelfde thema's geen doel op zich meer zijn, maar louter als plechtankers dienen voor een zich constant ontwikkelend een in hoge mate meeslepend betoog. En dat brengt ons op bovenstaande superieur klinkende, samengestelde en door Ursula Oppens ingespeelde cd met het integrale piano-oeuvre van Carter. Want het is opvallend dat verreweg de meeste pianowerken van deze geniale geest aan het eind van de vorige en het begin van de huidige eeuw zijn gecomponeerd, dat wil zeggen met uitzondering van die sonate, die zich duidelijk onderscheidt van, zoals in de voortreffelijke een musicologisch doorwrochte toelichting van Bayan Northcott valt te lezen, de toenmalige pianowerken van Copland en de - aan Horowitz opgedragen - sonate van Barber. Aan de balk mag ook dat Carter, toen hij als kind met zijn pianostudie begon, een pesthekel had aan het spelen van toonladders en de muziek van Chopin. Dat hij die uiteindelijk toch enorm wist te waarderen, blijkt onomstotelijk uit een van de fonografische primeurs van deze riante uitgave, het voor pianist Pierre-Laurant Aimard geschreven Caténaires (2006) dat als een, zij het volkomen geabstraheerde, onverhuld Carteriaanse repliek op de finale van Chopins Sonate in Bes (die met de bekende treurmars) kan worden beschouwd. Waarmee de cirkel heel mooi rond is, want die Chopin-finale heeft met Carters Caténaires dat alles en iedereen omverwerpende spervuur van noten met elkaar gemeen.

De grote ommekeer die zich in de jaren vijftig van het vorige tijdsgewricht in Carters werk voltrok is mede ingegeven door de behoefte trouw aan de muziek zelf te zijn, los van onverschillig welke concessie in de richting van de gevestigde smaak. Wat trouwens geenszins impliceert dat Carter de aloude traditie de rug heeft toegekeerd, verre van dat zelfs. Alleen, en hier schuilt een onmiskenbare verwantschap met zijn boezemvriend Pierre Boulez, die traditie is in Carters werken na 1950 niet aanwezig in de vorm van een historisch verleden maar in de gedaante van puur muzikale concepten die volledig zijn geabsorbeerd en tijdloos dienst doen in een rijke, verzadigde en tegelijkertijd tot op het bot transparante klanktaal. Want, om het even hoe gelaagd (zowel ritmisch, harmonisch als qua stemvoering), kleurrijk en wat al niet, alles is bij Carter hoorbaar, en tegelijkertijd blijft de muziek zo raadselachtig dat er ook bij een honderdste, duizendste horen enorm veel te ontdekken blijft.

De vanzelfsprekendheid en spontaneïteit waarmee Ursula Oppens het gebodene op deze cd tot leven wekt, verraadt niet alleen haar lange en gedegen samenwerking met de componist maar heeft geleid tot interpretaties die nu al klassiek kunnen worden genoemd. Klassiek in de geest zoals de groten van weleer al sedert jaar en dag de Pianosonates van Beethoven tot leven wekken. Natuurlijk zijn de pianowerken net zoals de meeste andere stukken van Carter, uiterst veeleisend, maar als de uitvoeringen van Oppens iets niet uitstralen is het wel zwoegerigheid, dat de eisen zeer hoog zijn,nee, alles klinkt doorleefd en boven onverschillig welke partijen staand. Niets komt als experimentele muziek over, maar inderdaad, alsof het om een eigentijdse Beethoven gaat. En zo gek is dat niet, want net zoals laatstgenoemde de erfenis van de toenmalige klassieken niet slechts samenvatte maar op een hoger plan herformuleerde in een onvervreemdbaar eigen taal, doet Carter dit met de nalatenschap van de 20ste eeuw. Duidelijk is dat de muziek van deze nestor zonder de tussenliggende ontwikkelingen van de twaalftoonmuziek en het serialisme nooit zo zou hebben geklonken als zij thans klinkt, zonder dat het geheel formeel gesproken ook maar bij benadering twaalftoons of serieel is. Maar de hiërarchie van de gebruikte akkoorden in Night Fantasies (1980. waar de luisteraar overigens geen boodschap aan hoeft te hebben) is bij voorbeeld zonder dat seriële verleden moeilijk denkbaar. Tegelijkertijd, en dat is ook Bouleziaans, vertoont de grilligheid van de muziek alsmede het in elkaar grijpen van motiefkernen een duidelijke verwantschap met Schumann en Brahms, ook al herinnert geen noot van dit stuk ook maar bij bendering aan deze twee hoogromantische muziekvinders.

Niets van wat op deze cd staat zijn niemendalletjes, en de gelegenheidswerken als evenmin, blijkens de aan dirigent/pianist James Levine opgedragen miniatuur Matribute (2007), het recentste werk op deze cd. Ook hierin toont Carter zich een erflater van grote klassieken als bijvoorbeeld Haydn en Mozart, maar ook Stravinsky. Stuk voor stuk componisten voor wie de aanleiding geheel los staat van de inhoud in puur muzikale zin, zodat we de aanleiding gerust kunnen vergeten om het stuk zelf met zorg te koesteren.

Het voert te ver op alle stukken van deze prachtproductie in te gaan. Rest nog te melden dat de pianoklank mooi in de bytes is gevangen. Groots, ruimtelijk, maar gelukkig verschoond van een teveel aan galm, dit alles volkomen sporend met de grandeur van de 'Spätstil' van de eeuwig jonge geest die Elliott Carter heet. En nu maar hopen dat Oppens die als enige het Pianoconcert van Carter heeft opgenomen (New World Records, in 1984 met het Cincinatti Orchestra o.l.v. Michael Gielen) dit binnenkort opnieuw voor dit label gaat doen met een toporkest (zou Boulez hiervoor zijn te porren, of Oliver Knussen?) en deze schitterende weergavetechniek.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links