CD-recensie

 

© Maarten Brandt, mei 2017

 

Bruckner: Symfonie nr. 1 in c, WAB 101 (Wiener Fassung 1891, editie Günter Brosche) - Marsch in d, WAB 96 - 3 Orchesterstücke WAB 97

Orchestre Philharmonique du Luxembourg o.l.v. Gustavo Gimeno

Pentatone PTC 5186 613 • 63' • (sacd)

Opname: juni 2016, Philharmonie, Luxembourg

   

Om maar meteen met de deur in huis te vallen, Gustavo Gimeno behoort tot de meest opvallende dirigentensensaties van de laatste tijd. Natuurlijk kennen we hem allereerst als soloslagwerker van het Koninklijk Concertgebouworkest. Al snel openbaarde zich bij hem een meer dan opvallend dirigeertalent en werd hij in 2012 aangesteld als assistent van de toenmalige chef-dirigent van het KCO, Mariss Jansons. Daarnaast was hij assistent van bijvoorbeeld Bernard Haitink en Claudio Abbado. De grote doorbraak van Gimeno kwam in februari 2014 toen hij Jansons bij het KCO mocht vervangen met werk van onder anderen (Magnus) Lindberg en Sibelius. In mei van datzelfde jaar remplaceerde hij Lorin Maazel op een tournee van de Münchner Philharmoniker en daarna kwam zijn carrière in een enorme stroomversnelling terecht, getuige gastdirecties bij andere toporkesten als het Chicago Symphony Orchestra, de Wiener Symphoniker, het Cleveland Orchestra, het Boston Symphony Orchestra en het Londense Philharmonia Orchestra. In ons land maakte hij tijdens het afgelopen Bevrijdingsconcert diepe indruk met een vertolking van Beethovens Zevende symfonie die bij sommige aanwezigen zelfs herinneringen aan Carlos Kleiber opriep. Sinds seizoen 2015-16 is Gimeno als chef-dirigent aan het Orchestre Philharmonique du Luxembourg verbonden, een fenomenaal maar tot op heden te weinig bekend orkest (hoewel het bij insiders wel de nodige reputatie bezit dankzij een serie spraakmakende cd's met orkestwerken van Xenakis onder Arturo Tamayo), maar dat zal, afgaande op de verrichtingen van Gimeno, spoedig gaan veranderen. Bovenstaande opname maakt deel uit van een reeks producties voor PenaTone met werk van Sjostakovitsj, Ravel en Bruckner. Producties die zonder reserve in het topklassement thuishoren.

Weerbarstigheid
Heel bijzonder trouwens dat Gimeno wat Bruckner betreft niet voor de commercieel gezien beter in de markt liggende Vierde of de Zevende heeft gekozen, maar uitgerekend voor de Eerste symfonie en dan nog wel in de aanzienlijk minder verbreide 'Wiener Fassung' uit 1891. Daterend uit een tijd dus waarin de tristanneske koortsdromen als gevolg van bezoeken aan Bayreuth de meester uit Ansfelden enorm naar het hoofd waren gestegen en, mede en vooral in harmonisch opzicht, hun sporen hebben getrokken in deze revisie. Hoewel het globale verloop - het verhaal van A tot Z - voor de overgrote meerderheid overeenkomt met de aanzienlijk gestroomlijnder overkomende 'Linzer-fassung' van 1866, is er toch een aantal afwijkingen. Zoals een passage halverwege het adagio waarin dusdanig gewiekste modulaties voorkomen dat vervaarlijk dicht tegen de atonaliteit wordt aangeschurkt en voorts de - ten opzichte van de oudere versie - uitvoeriger recapitulatie van het scherzo, vergelijkbaar met het scherzo uit de door Nowak verzorgde 1877-editie van de Derde symfonie. Last but not least is er de een fractie langere coda in de finale als gevolg waarvan de slotpassages nog monumentaler gestalte krijgen. In algemene zin kan nog worden opgemerkt dat het niet alleen wemelt van andere instrumentale effecten en tempo-overgangen, ook is de uiteindelijke indruk die het werk in zijn totaal achterlaat duidelijk die van meer weerbarstigheid dan de eerste versie.

Eigen accent
Gimeno, die het Bruckner-vak natuurlijk van Haitink, Abbado en andere groten heeft afgekeken, weet een heel eigen accent in zijn benadering te plaatsen, door binnen gematigde tempi en zeer vloeiende bewegingen toch voldoende ruimte in te bouwen voor de voor Bruckners stijl zo karakteristieke contemplatieve episodes. Een aanpak, waarbij echter het fabuleus articuleren van de grote lijnen op het eerste plan komt. Opmerkelijk is daarbij dat Gimeno het Luxemburgse gezelschap, van origine immers verre van een Bruckner-orkest, laat klinken alsof dit ensemble deze muziek van meet af aan in het bloed zit. Haitink zei het al bij menige gelegenheid: "als dirigent neem je altijd je eigen klank mee. Hoe dat werkt, weet ik niet, het is een mysterie." Ook bij Gimeno is dit laatste ondubbelzinnig het geval en daarvoor de juiste woorden te vinden is bijna een onbegonnen zaak. Maar een van de kenmerken is een schitterende balans tussen een weldadige scherpte en openheid ener- en een fraaie ronde diepe sonoriteit anderzijds.

Wat deze schijf mede interessant maakt zijn de prilste uitingen van Bruckner op orkestraal gebied, bestaande uit een Marsch en Drei Orchesterstücke die beiden uit 1862 dateren, maar waarvan bepaalde ritmische figuren in de omspelende begeleidende stemmen bij vlagen haarscherp het handschrift van de maker verraden. Heel bijzonder, aangezien van dit repertoire weinig opnames bestaan. Verder zijn het, zij het charmant overkomende, niemendalletjes en is vooral de invloed van Schubert (en soms Mendelssohn) nog heel duidelijk te bespeuren. Wie dat vergelijkt met de Eerste symfonie (ook in de 'Linzer Fassung') kan zelf vaststellen hoe snel Bruckner zich in enkele jaren ontwikkelde van een aarzelende beginner tot een volwaardige symfonicus.

Niet alleen wat het uitvoeringsniveau ook wat de weergave van dit alles betreft, beantwoordt deze uitgave aan de hoogste denkbare maatstaven. Ik aarzel dan ook niet om deze vertolking van de Wiener Fassung van Bruckners eersteling als de beste - want Chailly (Decca) is hiermee definitief naar de achterhoede verplaatst - naast die onder Abbado (Accentus/DG) warm in uw aandacht aan te bevelen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links