|
CD-recensie
© Maarten Brandt, oktober 2015
|
Bruckner: Symfonie nr. 9 in d (Editie: Benjamin-Gunnar Cohrs 2000/2005)
Philharmoniker Hamburg o.l.v. Simone Young.
Oehms Classics OC 693 • 59' • (sacd)
Live-opname: 25-27 oktober 2014, Laeiszhalle, Hamburg
| |
|
"Wat is de tijd? Een geheim - irreëel en almachtig." Deze betekenisvolle woorden zijn afkomstig uit een van de onbetwiste monumenten van de wereldliteratuur, namelijk 'Der Zauberberg' ('De toverberg') van Thomas Mann, om precies te zijn uit het begin van het tweede deel, bespiegelingen over tijd van Hans Castorp. Bovenstaande zinsnede van Mann schoot mij weer eens te binnen gedurende het beluisteren van de heet van de naald verschenen opname van Bruckners Negende symfonie met de Philharmoniker Hamburg onder supervisie van hun chef-dirigente, Simone Young, die de kroon op haar integrale Brucknercyclus zette met de door mij onlangs voor deze site besproken vertolking van de Vijfde symfonie van de Oostenrijkse meester (klik hier voor de recensie).
En dat is geen toeval, want Bruckner was met zijn Negende - hoezeer hij met dit werk ook (althans formeel gesproken), zoals in de door Michael Lewin voor deze uitgave geschreven toelichting terecht wordt onderstreept, in de voetsporen van Beethovens Negende treedt - zijn tijd ver vooruit. Zeker in harmonisch opzicht, want bij herhaling worden de grenzen van de atonaliteit uiterst dicht genaderd. Neem het afsluitende en in hoge mate eschatologische adagio (Young opteert, evenals de meeste van haar collega's voor de driedelige versie). Daarin klinkt vlak voor de verstilde coda niet alleen een voorafschaduwing van het beruchte doods- of schreeuwakkoord uit Mahlers Tiende symfonie, maar wordt tevens geanticipeerd op een soortgelijke samenklank uit Schönbergs monodrama 'Erwartung'. Niet voor niets dirigeerde Jac van Steen tijdens zijn chef-dirigentschap van de Dortmunder Philharmoniker een 'double-bill' van Schönbergs dramatische eenakter en Bruckners Negende, terwijl Kent Nagano bij het Deutsches Sinfonieorchester 'Erwartung' zelfs als 'derde deel' - na het scherzo - binnen de symfonie plaatste, met dus als 'finale' het adagio als vierde gedeelte. Dat dit laatste hem op een berisping van Günter Wand kwam te staan, die vond dat men Bruckners Negende "aan zichzelf" moest "overlaten", doet aan het fascinerende van dit experiment niets af, integendeel.
Mysterie
Maar dan nu opnieuw het mysterie van de tijd, dat juist het ondergaan van een Brucknersymfonie tot zo'n ongekende sensatie kan maken. En de nieuwe vertolking van Simone Young is daar weer een imposant en sterk tot de verbeelding sprekend voorbeeld van. Als er een symfonie van Bruckner, naast de Achtste is, waarin de speelduur van de delen enorm kan variëren, is het zonder ook maar de geringste twijfel de Negende. Aan de ene kant van het spectrum is er de legendarische verklanking door de Münchner Philharmoniker onder leiding van Sergiu Celibidache (EMI) die voor de symfonie bijna 77 minuten nodig heeft en aan de andere is er Roger Norrington (Hännsler Profil), die er slechts 52 minuten over doet. Met een lengte van 59 minuten hoort Young daarom in de categorie van de redelijk vlotte uitvoeringen thuis. Maar, in tegenstelling tot Norrington, die van Bruckners muziek een karikatuur maakt omdat hij niet in staat is diens 'Periodenbau' te articuleren en, laat staan, kaas heeft gegeten van iets dat ook maar bij benadering in de buurt komt van een adequate frasering, is hier sprake van een grootse lezing van deze partituur. Ook al blijven de vertolkingen onder Haitink (met name zijn meeste recente vastlegging uit Londen op LSOlive), Abbado (DG zijn muzikale zwanenzang met het Lucerne Festival Orchestra), Wand (RCA, vooral zijn liveopname die in de Dom van Lübeck werd vereeuwigd) en de al genoemde Celibidache een verhaal apart.
Voor de goede orde hieronder de timings van Young:
I: 24'32
II: 11'50
III: 22'36
Veerkracht
Wat de tempi van de hoekdelen betreft, die wijken niet noemenswaardig van de uitvoeringen - mij nu tot de registraties van beide tekstkritische edities (Haas/Nowak) beperkend - van het eerste uur af onder dirigenten als Oswald Kabasta (Preiser Records), Siegmund von Hausegger (idem), Hermann Abendroth (Berlin Classics), Volkmar Andrea (Music & Arts), Georg Ludwig Jochum (Tahra, de broer van de bekendere Eugen), Joseph Keilbert (Teldec, Testament) en Carl Schuricht (diverse labels) af. Opvallend bij Young is dan wel weer het relatief breder genomen tempo van het scherzo, dat onder veel dirigenten tussen de 9 en 10 minuten in beslag neemt. Maar toch sleept de zaak onder deze formidabele Bruckner-interprete nergens, gewoon omdat het verloop over de gehele linie door een aanstekelijk werkende veerkracht wordt geschraagd met voldoende gevoel voor momentum en geladenheid.
In het openingsdeel en het Adagio schuilt wellicht iets van het geheim van de tijdloosheid van Youngs benadering in het feit dat bepaalde episodes een kleine fractie sneller en andere passages net iets langzamer worden genomen. Zij het wel zo, dat alles precies op de juiste plaats valt. Young is namelijk iemand die optimaal de kunst verstaat van het tegelijkertijd in het landschap staan en het totale overzicht vanuit het vogelperspectief hebben.
Klassieke helderheid
Van een aparte bekoring getuigt de lichte maar nooit nadrukkelijk overkomende schroomvalligheid in de frasering van de slotcadens van het tweede en lyrische strijkersthema uit het eerste deel. Anders dan ik op grond van het relatief vlot gespeelde adagio had verwacht komt het discours geen moment adem te kort, integendeel. Dit ook omdat alles, speciaal vanuit proportioneel opzicht bezien, naadloos met elkaar in overeenstemming is. Schitterend is de sectie die bij letter K van het adagio ("Markig, breit") aanbreekt, en die onder Young evenals bij Haitink (LSOlive) met een prachtig en uitgebalanceerd rubato in de strijkers begint, waardoor het tristanneske en smachtende karakter van deze passage extra wordt onderstreept en het contrast met de felle uithalen van het koper enorm schrijnend wordt. En zo wemelt het van de fraaie doorkijkjes in deze live vastlegde uitvoering, waarbij Young zich van de door Cohrs verzorgde nieuwe tekstkritische uitgave bedient, die op het gehoor nauwelijks afwijkt van de beide voorgaande edities, met uitzondering van enkele extra paukenslagen in de doorwerking van het eerste deel - om precies te zijn het moment waarop een episode voor de blazers (begeleid door pizzicati) culmineert in een cesuur die de opmaat vormt tot de dramatische rentree van het hoofdthema.
Dat het ensemble uit Hamburg zich dankzij Young tot een Bruckner-orkest van groot formaat heeft ontwikkeld, blijkt uit deze lezing van begin tot eind. Opvallend is een kernachtig geluid, dat nergens zwaar en pompeus wordt, maar waarbij er duidelijk naar een in de goede zin des woord klassieke helderheid is gestreefd en alle groepen uit het ensemble op een uiterst evenwichtige wijze zijn belicht. Dit is, mede gezien de wetenschap dat deze verklanking live werd vastgelegd, een enorme - en ook opnametechnisch zeer geslaagde - prestatie.
|
|