Britten: War Requiem op. 66
Evelina Dobratsjeva (sopraan), Anthony Dean Griffey (tenor), Mark Stone (bariton), Radio Filharmonisch Orkest, Groot Omroepkoor en Nationaal Kinderkoor o.l.v. Jaap van Zweden en
Reinbert de Leeuw (dirigent kamerorkestformatie)
Challenge Classics CC72388 • 1.23' • (2 sacd's )
www.challenge.nl
Live-opname: Vredenburg, Leidsche Rijn, Utrecht, 28 mei 2010
|
|
|
Britten in de kathedraal van Coventry
|
Het War Requiem uit 1962 van de Engelse componist Benjamin Britten (1913-1976) behoort zonder ook maar de geringste twijfel tot de meest uitgevoerde oratoria uit de afgelopen 20ste eeuw. Niet alleen bij de professionele gezelschappen ook bij menig amateurkoor staat dit monumentale werk dikwijls op de lessenaars. De bijzondere opzet van deze compositie kan niet los worden gezien van de aanleiding tot het ontstaan ervan: de heringebruikneming van de St Michael's Cathedral in het Engelse stadje Coventry op 30 mei 1962. Deze indertijd door de Nazi’s in de as gelegde kathedraal is niet zomaar herbouwd, aangezien het oude en verwoeste deel niet is afgebroken, maar bewaard is gebleven om als plechtanker te dienen voor de nieuwe daaraan toegevoegde architectuur. Dit laatste met als doel de herinnering levend te houden aan de telkens opnieuw bedreigde vrede. De eerste uitvoering van het werk op bovengenoemde datum stond onder supervisie van de componist met als solisten de sopraan Heather Harper, de tenor Peter Pears en de bariton Dietrich Fischer-Dieskau. Harper verving de Russische sopraan Galina Visjnevskaja - echtgenote van cellist en dirigent Mstislav Rostropvitsj - die van de Sovjetautoriteiten geen toestemming kreeg naar Engeland af te reizen, maar wel haar medewerking verleende aan de beroemde fonografische en eveneens onder leiding van Britten staande primeur voor Decca. Het was immers de uitdrukkelijke wens van Britten dat Duitsland, Rusland en Engeland als nationaliteiten in dit project zouden zijn vertegenwoordigd teneinde zo de verzoeningsgedachte in optima forma in klank te kunnen belichamen.
|
De verwoeste kathedraal na het bombardement |
Drie lagen
Wat het War Requiem behalve de zojuist summier geschetste achtergrond zo bijzonder doet zijn, is de geweldige rijkdom van deze partituur. Die komt onder meer tot uitdrukking door de aanwezigheid van drie lagen, te weten: Het jongenskoor, begeleid door orgel, dat staat voor de onschuld, het gave, de schoonheid, al datgene wat nog niet is getekend door de uitersten van goed en kwaad en daarom een andere dan onze wereld van het hier en nu representeert. Gemengd koor, sopraansolo en groot symfonieorkest. Deze vertolken de liturgische visie op zaken als leven en dood, goed en kwaad, ondergang en uiteindelijke verlossing. Zij baseren zich geheel op de tekst van de 'Missa pro defunctis ' ofwel het Latijnse Requiem, zoals we dat tevens uit de Katholieke eredienst kennen. Tenor- en baritonsoli plus kamerorkest. Deze berichten van het hier en nu van het slagveld, zoals opgetekend in de realistische poëtische verslagen van de vlak voor het einde van de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde soldaat en oorlogsdichter Wilfred Owen. Dankzij deze originele – en dus duidelijk door de architectuur en restauratie van de St Michaels-Cathedral te Coventry ingegeven - opzet krijgen de liturgische teksten met terugwerkende kracht een belangrijk grotere impact dan de gangbare. Genoemde drie lagen functioneren naast elkaar. Zulks met uitzondering van de slotepisode van het kolossale laatste deel, het “Libera me.” Gedurende die episode, om precies te zijn in het “In te Paradisum”, vloeit alles ineen. Als gevolg hiervan krijgt de toehoorder de impressie van een volledig gevulde muzikale kosmos. Alle verpletterende climaxen van het opus ten spijt, wordt dit moment veelal als het emotionele hoogtepunt bij uitstek van het werk ervaren.
Klanktaal
Tijdens de totstandkoming van zijn War Requiem heeft Britten zich dankbaar laten inspireren door de grote voorbeelden van weleer. Zijn grote bewondering voor het Requiem van Verdi heeft zonder twijfel zijn sporen in deze dodenmis getrokken. Ook zijn liefde voor het gelijknamige werk van Wolfgang Amadeus Mozart resoneert soms mee, speciaal in het “Lacrymosa.” Wat de dikwijls ontzagwekkende passages betreft zijn er raakvlakken te signaleren met de Grande Messe des Morts van Hector Berlioz, zeker tijdens de kolossale tutti-uitbarstingen in het “Dies Irae” en het “Libera Me.” De opbouw in zes grote delen herinnert aan de monumentale symfonische werken van Brittens idool Gustav Mahler. Sterker nog, de intense ontknoping van het “Libera m” bezit de allure van die in “Der Abschied” uit Mahlers - N.B. eveneens zesdelige! - Das Lied von der Erde. Een werk, waaruit Britten overigens heel geraffineerd in het “Recordare, Jesu Pie” uit het “Dies Irae” citeert. Daarnaast doet de manier waarop de componist thematische verbanden tussen de delen weet te leggen ook dikwijls aan zijn grote Oostenrijkse voorbeeld denken. Zo passeren de fanfaremotieven uit het “Dies Irae” ook in de onderdelen daarna en in al dan niet gewijzigde vorm de revue. Dit trouwens in omgevingen die nadrukkelijk verschillen van de context waarin zij voor het eerst verschenen. Een cruciaal element in de omgang met het muzikale materiaal is het voortdurend manifeste spanningsveld tussen tonaliteit en atonaliteit. Iets dat Britten duidelijk verwant maakt met Alban Berg. Een componist met wie hij ook emotioneel bijzonder veel affiniteit had en bij wie hij graag had willen studeren, iets waar zijn preutse ouders een stokje voor staken. Evenals in de muziek van Berg houdt die atonaliteit ook in die van Britten geen pure anti-tonicaliteit in, omdat de werking van bepaalde tooncentra bijna nooit helemaal afwezig is. Misschien is het zelfs beter om te spreken van verbrede tonaliteit die, als bepaalde dramatische situaties dit wettigen, wel degelijk in de richting van atonaliteit kan omslaan.
'Duivel' in de muziek
In dit verband is het zinvol te wijzen op een belangrijk muzikaal sleutelsymbool in het War Requiem: de overmatige kwart. Dit is een zeer dissonerend en tweeslachtig interval, omdat het zowel de tonaliteit kan bevestigen als volledig op losse schroeven kan zetten. Het interval werkt dus naar twee kanten. Daar komt nog bij, dat de overmatige kwart vanwege de moeilijke trefbaarheid voor de zangers al eeuwen berucht was en daarom ook wel de “diabolus in musica” ofwel de “duivel in de muziek” werd genoemd. Hetzij onverhuld dan wel verbloemd komt dit interval op verschillende toonhoogtes in alle delen van het War Requiem voor. De symboliek is duidelijk, aangezien de overmatige kwart fungeert als zinnebeeld van de toestand in de wereld van vandaag, waarin de - al dan niet bedrieglijke - vrede plotseling in zijn tegendeel, een alles platwalsende oorlog kan omslaan. Wat is de reden waarom het War Requiem niet alleen wat het onderwerp betreft, maar ook in muzikaal opzicht zoveel muziekliefhebbers aanspreekt en ook juist diegenen die meestal veel moeite hebben met 20ste-eeuwse en eigentijdse muziek? Dit terwijl de partituur niet zelden behoorlijk complex is? Een deel van het geheim kan worden verklaard uit de verhouding tussen de in aanleg eenvoudige uitgangspunten en de wijze waarop Britten diezelfde uitgangspunten op diverse niveaus heeft vertaald en verrijkt. Heel opvallend is bijvoorbeeld dat de schrijfwijze voor zowel het jongens- als het gemengde koor overwegend homofoon is. Dat wil zeggen dat er in alle stemmen sprake is van een gelijke ritmisering als gevolg waarvan de verstaanbaarheid van de tekst optimaal is. Daar staat tegenover dat de meest wijdvertakte, meerstemmige en ritmische componeertrant vooral is voorbehouden aan het aandeel van het kamerorkest, dat tot oogmerk heeft de extreemst denkbare gemoedstoestanden van de in de gedichten van Wilfred Owen ten tonele gevoerde soldaten zo direct mogelijk te weerspiegelen. Hier is dus wel degelijk sprake van complexiteit, temeer ook daar de door koor en groot orkest aangedragen elementen op een dikwijls verwrongen wijze door het kamerorkest worden verwerkt en verder ontwikkeld. Hoe het ook zij, dankzij de hiervoor beschreven “geografie van de uitvoering” is en blijft alles bij alle ingewikkeldheid bijzonder overzichtelijk. Temeer ook daar het instrumentale gebeuren in feite datgene vertolkt wat achter de woorden schuil gaat.
Receptie
Dat het War Requiem al relatief snel – zeker voor een 20 ste eeuwse partituur – een kassucces van de eerste orde werd, valt voor een niet onaanzienlijk deel toe te schrijven aan de al genoemde en in een fraaie sobere zwarte doos gestoken Decca-opname onder supervisie van Britten zelf met eerdergenoemde vocalisten Visjnevskaja, Pears en Fischer-Dieskau in de hoofdrol, een uitgave die tot op de dag van vandaag als warme broodjes over de toonbank gaat. Want nadien is deze legendarische vastlegging meer dan eens op cd heruitgegeven, in de laatste versie zelfs met repetitiefragmenten als bonus. Een uniek document, omdat men zodoende de stem van de componist en zijn wijze van repeteren heel duidelijk kan horen. Het duurde niet lang alvorens Brittens Oorlogsrequiem in ons land werd geprogrammeerd. Namelijk in het kader van het Holland Festival in 1964. Bernard Haitink leidde het Koninklijk Concertgebouworkest en het Groot Omroepkoor, terwijl de componist het kamerorkest dirigeerde. Voor het solistische aandeel tekenden, net als bij de plaatopname, Visjnevskaja, Pears en Fischer Dieskau. Daarna heeft Haitink het werk nog enige malen met groot succes zonder tweede dirigent in Amsterdam uitgevoerd.
Helaas heeft hij er nooit een opname van gemaakt en de kans lijkt klein dat het er ooit nog van zal gaan komen. Wie er wel een imposante live opname van maakte was niemand minder dan wijlen de Italiaanse maestro Carlo Maria Giulini, die - samen met Britten, die het Melosensemble dirigeerde - het War Requiem op 6 april 1969 met het New Philharmonia Orchestra en koor in de Londense Royal Albert Hall uitvoerde met als solisten tevens drie nationaliteiten: de Poolse sopraan Stefania Woytowicz, de Engelse tenor Peter Pears en de destijds bekende Nederlandse bas-bariton Hans Wilbrink. Een hoogst gedreven en geladen verklanking (sneller dan Britten in zijn befaamde Decca-opname ) die net op een cd paste en die een aantal jaren geleden in de BBC Legends serie haar fonografische primeur beleefde. Heel opmerkelijk omdat Giulini nu niet meteen bekend staat als een voorvechter van 20 ste eeuwse muziek (ook al dirigeerde hij bij het Koninklijk Concertgebouworkest ooit een van de Concerten voor orkest van zijn 20 ste eeuwse landgenoot Goffredo Petrassi). Gaandeweg braken ook andere dirigenten een lans voor het War Requiem. Zoals Simon Rattle (die het opus voor EMI vastlegde), Richard Hickox (Chandos), Robert Shaw (Telarc), Kurt Masur (tweemaal: met de New York Philharmonic – Teldec - en de London Philharmonic – op hun privélabel), John-Eliot Gardiner (DG) en Herbert Kegel (Berlin Classics). Dit alles heeft niet kunnen verhinderen dat in solistisch-vocaal opzicht de Britten-registratie een onvergelijkbaar zowel menselijk als muzikaal historisch document is en blijft, ook al klinkt de opname – hoe fraai ook, mede in aanmerking genomen de tijd van ontstaan ervan – nu toch wel enigszins gedateerd, om het even hoe voortreffelijk de diverse in omloop gebrachte remasterings ook zijn. De meest aangrijpende uitvoering, naast die onder Britten en Giulini, vind ik nog steeds die onder de veel te jong gestorven en nijvere pleitbezorger voor de Engelse muziek, Richard Hickox. Bovendien komt in deze van een kolossale dynamische reikwijdte getuigende opname de sopraanpartij voor rekening van Heather Harper, die ook tijdens de vuurdoop van het War Requiem onder Britten zelf zong (die première is door de BBC rechtstreeks uitgezonden; het zou heel interessant zijn als dit onvergetelijke evenement nog eens op cd zou verschijnen om niet te zeggen dat het buitengewoon merkwaardig is dat dit nog niet is geschied). Een ander pluspunt van die uitgave is de koppeling met de Ballad of Heroes (1939) en de Sinfonia da Requiem (1940). In eerstgenoemd werk van de nog jonge Britten werpen de schrikfanfares uit het “Libera me” van het War Requiem reeds – letterlijk! – hun schaduwen vooruit. Verder toont Hickox als geen ander voor of tot op heden na hem een eclatante affiniteit met de Mahleriaanse en meer expressionistische kanten van het War Requiem.
Matheid
En nu dan Jaap van Zweden en Reinbert de Leeuw. Een gedroomde combinatie zou men zeggen. Van Zweden als super generalist die heeft bewezen het grootschalige werk tot in zijn kleinste poriën te beheersen - getuige schitterende Mahlers en Bruckners en niet te vergeten een Parsifal (vastgelegd tijdens de veelgeroemde zaterdagmatinee) die terecht voor een Edison is genomineerd – plus De Leeuw die een ongekend veelzijdige expertise op het gebied van de 20 ste eeuwse en eigentijdse toonkunst ten toon spreidt. Puur noten-technisch gezien is deze uitvoering – live vereeuwigd tijdens een op 28 mei 2010 in Vredenburg Leidsche Rijn te Utrecht gegeven concert - dan ook “spic en span.” En het publiek hield zich van begin tot eind bewonderenswaardig muisstil. Maar, en nu komt het, waar is de beleving? Wat ons tegemoet klinkt is gewoon te gladjes, te vanzelfsprekend. Met name van Zweden stelt zich in dit handenwringende opus dikwijls erg gereserveerd op, bang als hij lijkt te zijn om de emotionele uitbarstingen die het werk rijk is het volle pond te geven. Juist van een live-vertolking als deze had ik aanzienlijk meer spankracht verwacht. De grote climax bij voorbeeld van de eerste episode uit het “Libera me” (voor Brittens zetting van Owens ontroerende “Strange meeting” waarin de twee aanvankelijk gezworen vijanden zich met elkaar verzoenen) zet onvoldoende door. In de gewone non-surround superaudio-weergave zijn daar de imposante paukenroffels niet en in de surround-setting amper hoorbaar. Wat node wordt gemist is tevens voldoende scherpte, waardoor men soms niet aan de indruk van een zekere matheid ontkomt. Terwijl de huidige opnametechniek het meer dan ooit tevoren mogelijk maakt de orkestraal/vocale uitbarstingen van een stuk als het onderhavige met al hun impact in de huiskamer te laten aanbelanden, dus het kan niet anders of het ligt aan de uitvoering. Het meest reliëfrijke musiceren komt van de zijde van de kamerorkestformatie, die door De Leeuw puik en met de vereiste slagvaardigheid wordt geleid, maar ook hier had ik soms meer durf in bepaalde overgangen willen bespeuren en een hogere graad aan ‘suspense’ willen voelen. Want laat één ding vooral duidelijk zijn, ook al is het War Requiem een oratorium, Britten de operacomponist spreekt hier tevens een geducht woordje mee. Gevoel voor het theatrale, niet alleen van de kant van de vocalisten, ook van die van de dirigenten, is hoe dan ook een onmisbare factor, wil dit requiem het vereiste effect kunnen sorteren. Van de solisten maken vooral de tenor en de bariton grote indruk: ze brengen de boodschap heel onopgesmukt, zuiver en doorleefd voor het voetlicht. Vooral Dean Griffeys “Move him, move him to the sun” laat een diepe indruk achter. Grote moeite heb ik evenwel met Evelina Dobratjeva, getuige een royaal vibrato dat echter veelal de vereiste kernachtigheid mist. Men vergelijke op dit punt Visjnevskaja, Woytowicz en Harper en de zaak is overduidelijk. De beide koren leveren over de gehele linie formidabele prestaties, ook al moeten zij zich uiteraard richten naar Van Zwedens dikwijls gereserveerde aanpak. De grote winnaar van deze uitgave is echter opnametechnicus Bert van de Wolf en zijn team van Northstar Recordings. Speciaal via de surround-modus is er een werkelijk grandioze een zeer natuurlijk overkomende definitie van de zaal ontstaan (zelfs fraaier dan de surround-versie van Hickox), zodat men zich bijkans echt bij het gebeuren aanwezig waant. Zodoende komt eerdergenoemde “geografie van de uitvoering” met alle erbij horende diepte- en ruimtewerking haarfijn tot haar recht, zodat er een perfect geslaagd auditief equivalent in het leven wordt geroepen van het – overdrachtelijk gesproken – zien van een film met driedimensionaal beeld. Echter wie de psychische gelaagdheid van het War Requiem, en daar gaat het toch eerst en vooral om, op en top wil beleven, blijft aangewezen op de baanbrekende interpretaties van Britten, Giulini en Hickox.