|
CD-recensie
© Maarten Brandt, maart 2017
|
Bach: Matthäus-Passion BWV 244
James Gilchrist (tenor - evangelist), Stephen Loges (bas - Christus), Hannah Morrison, Zoë Brookshaw en Charlotte Ashley (sopraan), Reginald Mobley (altus), Eleanor Minney (alt), Hugo Hymas (tenor), Ashley Riches, Alex Ashworth en Jonathan Sells (bas), Monteverdi Choir, Trinity Boys Choir en English Baroque Soloists o.l.v. John Eliot Gardiner
Soli Deo Gloria SDG 725 • 2.41' • (2 cd's)
Live-opname: 22 september 2016, Kathedraal van Pisa (I)
www.solideogloria.co.uk
|
|
|
Bij nogal wat dirigenten bestaat het onbedwingbare verlangen bepaald repertoire meer dan eens op te nemen. En dan hoeft men alleen maar aan Von Karajan te denken die meerdere Beethoven- en Brahms-cycli opnam, of aan Eugen Jochum die Bruckners negen symfonieën tweemaal tijdens zijn carrière vereeuwigde en sommige van diens symfonieën, zoals de Vijfde, nog vaker. Een ander voorbeeld is Harnoncourt die de Matthäus-Passion tot driemaal toe heeft vastgelegd, waaronder een live-opname met het Koninklijk Concertgebouworkest, waarover hij uiteindelijk dermate ontevreden was dat hij die, na eenmaal op cd te zijn uitgebracht, uit de roulatie heeft doen halen (wel met als negatief saldo dat men dan een van de meest doorleefde versies van de Aus Liebe -aria door de legendarische Arleen Auger moet missen). Met andere woorden, een nieuwe registratie hoeft niet altijd een verbetering te zijn ten opzichte van de reeds bestaande. Zo is de tweede en in de jaren zestig van de vorige eeuw voor Deutsche Grammophon door Von Karajan en 'zijn' Berliner opgetekende Beethoven-cyclus door hem nadien absoluut niet geëvenaard, integendeel. Want de volgende vastlegging voor het gele label is van een gelikt- en vlakheid die in de verste verte niet valt te vergelijken met de ongekend reliëfrijke en geladen uitvoering van de eerdere reeks, die terecht alom is (en overigens nog steeds wordt) bejubeld en daarom ook niet voor niets in diverse 'formats' werd heruitgegeven.
Piketpalen
En dan is er nu heet van de naald de tweede opname van Bachs onvolprezen Opus Magnum onder supervisie van John Eliot Gardiner, de dirigent - zoals een van mijn vrienden het ooit treffend omschreef - zou kunnen worden bestempeld als "de Karajan van de historiserende uitvoeringspraktijk." Immers net als laatstgenoemde heeft Gardiner uitvoeringen op zijn naam gebracht die vriend en vijand in de ban slaan, alsmede vertolkingen waar je met de beste wil van de wereld niet koud of warm van wordt. Om maar eens enkele voorbeelden uit de eerste categorie te noemen, beide verklankingen van Bachs Johannes Passion - voor achtereenvolgens DG en Soli Deo Gloria - behoren, om het even hoe verschillend ze ook zijn, zonder reserve in het topklassement thuis. Dat laatste gaat onverkort op voor de aloude Philips-opname van Brahms' Ein deutsches Requiem en de beide video(dvd) registraties van Monteverdi's Maria Vespers voor respectievelijk DG en Alpha Productions (Blu-ray). Opnames dus waarmee Gardiner, dat wil zeggen wat deze composities betreft, de piketpalen heeft geslagen. Daar staan uiterst teleurstellende registraties tegenover, zoals die van de tweede Hohe Messe op Soli Deo Gloria, die in de verste verte niet in de schaduw kan staan van de (oude) DG-versie uit 1988. Ook het voor eerstgenoemd label opgetekende cantate-project valt op door veel bergen en minstens zoveel dalen, zodat deze meastro de vergelijking met Koopman (Marchand) en, laat staan, Suzuki (Bis) in geen enkel opzicht zelfs ook maar bij benadering kan doorstaan. Met Gardiner is het, kortom, net als bij het weer: volstrekt onvoorspelbaar, alle pretentieuze interviews over zijn 'remakes' in bijvoorbeeld het welbekende Engelse platenblad The Gramophone ten spijt.
Verademing
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik over Gardiners eerste lezing van de Matthäus-Passion altijd matig enthousiast was, iets wat ik nooit onder stoelen of banken heb gestoken. Maar nu ik hiernaar opnieuw naar aanleiding van de tweede verklanking van dit werk onder dezelfde dirigent ben gaan luisteren, blijkt met terugwerkende kracht dat die DG-opname als een pure verademing overkomt, ook en niet in de laatste plaats waar het over de weergavetechniek gaat. Ik blijf erbij dat Gardiner wat deze passie aangaat ook in die oudere verklanking, een weinig reliëfrijk barok geluid aan zijn ensemble weet te ontlokken, ook al omdat met het continuo niet bijster verbeeldingsrijk wordt omgesprongen, maar alleen al het feit dat hij - met onder meer coryfeeën als Rolfe-Johnson, Von Otter, Chance, Hauptman en Bonney - over een ijzersterkte solistische cast beschikte, maakt een wereld van verschil uit met de hierboven genoemde live-opname waarbij de solistische rollen - met uitzondering van de evangelist en de Christus-partij - aan de koorleden toevallen. Niet dat dit op zich een bezwaar hoeft te zijn, zolang de stemmen in kwestie maar van uitstekende kwaliteit zijn, maar dat is hier dikwijls niet of in onvoldoende mate het geval.
Grauwsluier
Erger nog is dat het orkest veelal minder gedifferentieerd uit de luidsprekers komt dan via de DG-cd's (drie in getal, hier dus twee; de tijdverschillen zijn echter te verwaarlozen - de nieuwe uitvoering is een kleine fractie sneller). Enerzijds is er sprake van een markante stereo-spreiding, eigenlijk een beetje op het ouderwets-geforceerde af, aan de andere kant is het of er een grauwsluier over de opname ligt. Hoewel soms duidelijk is dat het hier de optekening van een live-gebeuren betreft, ontbreekt juist ten enenmale het heilige vuur dat een live-opname zo ongemeen spannend kan maken. De onder studio-omstandigheden tot stand gekomen (en in The Maltings, Snape, Engeland vereeuwige) DG-uitgave is dan veel sprankelender en maakt dat men zich heel goed zou kunnen voorstellen dat het in onderhavig geval juist wel om een live-happening gaat. Het kan verkeren! En, over het live-element gesproken: de tekst - van Gardiner zelf - in het booklet van de nieuwe opname, handelend over de repetities en de uitvoeringen die in deze productie in Pisa (vastgelegd tijdens het Anima Mundi Festival) hebben geculmineerd is bepaald misleidend te noemen, want daarin draait het juist bij uitstek om de trefwoorden drama en emotionele betrokkenheid. Maar als het klinkende resultaat iets niet bij de luisteraar oproept dan zijn het wel deze karakteristieken. Waar nog bijkomt dat de akoestische ambiance - een sterk punt in Gardiners in de Kaiserdom te Königslutter opgetekende tweede Johannes! - van de kathedraal in Pisa niet of nauwelijks via deze cd's op de toehoorder wordt overgebracht, met als gevolg dat het geheel iets steriels krijgt. Niet steriel in de zin van een kale barokke benadering van het eerste uur, want - nogmaals - een echte barokklank (men vergelijke op dit punt Herreweghe I - Harmonia Mundi - Leonhardt - Deutsche Harmonia Mundi en Jacobs - Harmonia Mundi) horen we hier niet, maar in termen van het ontbreken van sfeer.
Neem de aria Aus Liebe will mein Heiland sterben waarin weliswaar het continuo ontbreekt, maar de akkoorden die de fluit en de zangstem begeleiden dan wel omspelen toch een vloeiende en naar het horizontale neigende beweging moeten suggereren. Dat laatste is in Gardiner I goed gelukt, terwijl de door Bach bedoelde sierlijkheid hier plaats maakt voor noten en akkoorden die zijn gevat in een stokkende tendens, waarbinnen de muziek in plaats van de vereiste verstilling een misplaatste kortademig-, om niet te zeggen: doodsheid uitdrukt. En dan te bedenken dat het hier over de goddelijke liefde gaat! Dit nog afgezien van het feit dat Hannah Morrison`mij het fraaie pleidooi van diezelfde aria door Ann Monoyios in Gardiners DG-set allerminst kan doen vergeten.
Apotheose
Hoewel het Erbarme dich (ook in dit geval is de oude opname met Michael Chance verre te prefereren boven de alt van de nieuwe: Eleanor Minney) door de meeste liefhebbers als het ondubbelzinnig hoogtepunt van de Matthäus-Passion wordt ervaren, is voor mij persoonlijk het bas-arioso Am Abend da es kühle war en de daaropvolgende aria Mache dich mein Herze rein de echte, zij het verstilde, apotheose van het werk. Toegegeven, Jonathan Sells, brengt het er respectabel van af en, sterker nog: hoort tot de betere stemmen. Echter wie dezelfde muziek hoort zingen door Klaus Mertens in de eerste Koopman-opname (Erato) hoort gewoon een ander stuk. Er wordt door deze meester-zanger een dermate intens emotioneel engagement (daarbij meesterlijk gesecondeerd door Koopman en zijn fameuze Amsterdam Baroque Orchestra) aan de dag gelegd dat men daarbij de ogen onmogelijk droog kan houden. Maar bij Gardiner waait alleen al dit arioso bijkans ongemerkt voorbij.
Vloeiende tempi
Wel mag aan de balk dat het evangelieverhaal bij James Gilchrist in uitstekende handen is, wat mutatis mutandis ook kan worden gezegd van de Christus-partij van Stephan Loges. Vooral in het tweede deel wint de rol van eerstgenoemde nog belangrijk aan dramatische profilering. Gardiner tekent voorts in de koralen voor evenwichtige en vloeiende tempi - met als hoogtepunt een mooi en a capella gezongen Wenn ich einmal soll scheiden. Ook het aandeel van de viola da gamba in Komm, süsses Kreuz mag er beslist zijn, getuige het doorleefde spel van Reiko Ichise. Maar dit alles is jammer genoeg verre van voldoende om deze nieuwe uitvoering warm in uw aandacht te kunnen aanbevelen. Eigenlijk biedt Gardiner hier vlees nog vis. Op barokgebied heeft hij geduchte concurrentie te verduren van Herreweghe (met name diens eerste opname), Leonhardt, Jacobs en, niet te vergeten, Bernius (Carus), maar ook de traditionele vertolkingen onder bijvoorbeeld Van der Horst (Fidelio/Vanguard - helaas niet meer verkrijgbaar), Münchinger (Decca), Jochum (Philips, met het KCO) en - om het even hoe extreem ook qua trage tempi - Klemperer (EMI) hebben in de zin van drama onvergelijkelijk veel meer te bieden dan Gardiner. En wie toch bij onze Engelse Bach-kenner zweert, houde het bij diens DG-vertolking.
|
|