CD-recensie
© Maarten Brandt, februari 2008 |
||
Bach: Motetten BWV 225-230: “Singet dem Herrn ein neues Lied“ – “Der Geist hilft unser Schwachheit auf“ – “Jesu, meine Freude“ – “Fürchte dich nicht“ – “Komm, Jesu, komm“ – “Lobet den Herrn, alle Heiden“. Nederlands Kamerkoor o.l.v. Peter Dijkstra. Channel Classics CCS SA 27108 (sacd) Als er werken zijn die op diverse manieren worden uitgevoerd, dan wel de zes Motetten van Johann Sebastian Bach. De talloze tot nu toe beschikbare uitvoeringen variëren van a capella tot en met een begeleiding van een klein ensemble dan wel louter continuo. Sommige vertolkingen neigen naar een vrijwel solistische bezetting, dit in navolging van de – overigens uiterst twijfelachtige - opvattingen van de nogal fundamentalistische Bach-adepten Joshua Rifkin en Andrew Parrott. Anderen hanteren een klein tot middelgroot koor. In zekere zin zien we hier een vergelijkbaar fenomeen als bij de uitvoeringspraktijk van de renaissancepolyfonie. Wie herinnert zich niet de elpee’s van de Prager Madrigalisten van missen van Obrecht, Ockeghem, Josquin en anderen uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, waarin het Tsjechische label Supraphon grossierde en waarbij van een leger van zinken, regalen en ander instrumentarium gebruik werd gemaakt, waardoor het zicht op het vocale lijnenspel danig werd ontnomen? Die weg is daarna gelukkig spoedig verlaten ten gunste van a capella verklankingen. Waarmee niet gezegd wil zijn dat alle uitvoeringen van Bachs Motetten met een klein ensemble daarom uit den boze zijn. Dat bewijzen onder andere de producties onder Philippe Herrewege en René Jacobs (beide op Harmonia Mundi). Hoe het ook zij, een uitvoering van dit schitterende repertoire betekent voor elk gezelschap een uitdaging zonder weerga, want zoveel is zeker: de Motetten van Bach behoren tot de crème de la crème van diens vocale muziek en kunnen worden opgevat als een uiterste consequentie van de polyfone muziek van de middeleeuwen en de renaissance. Bach mag dan wel als barokcomponist en – musicus par excellence bekend staan, in wezen ontsteeg hij de tijd waarin hij leefde door niet alleen de gehele muziekgeschiedenis vóór hem samen te vatten maar ook al duidelijk te anticiperen op de toekomst. Want wie de ongekend rijke zowel muzikale als expressieve inhoud van deze koorjuwelen met een onbevooroordeeld gemoed op zich laat inwerken wordt niet zelden getroffen door ongelooflijk modern aandoende wendingen als gevolg van Bachs geniale contrapunt. Met als uitkomst soms schaamteloos aan het licht tredende dissonanten. Om dergelijke details goed hoorbaar te maken is een bezetting aangewezen waarin het vocale element domineert en het instrumentale gebeuren zich zoveel mogelijk beperkt tot het geven van een louter harmonisch fundament. De neiging tot het gebruik van meer instrumenten (er zijn instrumentale partijen overgeleverd) dan alleen continuo valt in zoverre wel te begrijpen dat deze een steun in de rug kunnen zijn voor minder geschoolde zangers. Maar dit laatste gaat natuurlijk niet op voor beroepsensembles als bijvoorbeeld het Nederlands Kamerkoor dat zich hier onder supervisie van Peter Dijkstra presenteert in een grandioze vertolking van de Zes motetten. Dijkstra is een volbloed eclecticus en dus allerminst een havik waar het om de interpretatie van barokmuziek in het algemeen en dit repertoire in het bijzonder gaat. Zeker, hij is volop op de hoogte van de bestaande historiserende inzichten en heeft zich tevens in de retorica verdiept, zonder de daarin wortelende uitgangspunten als een keurslijf te hanteren. Dogmatische uitvoeringen, zoals die onder Sigiswald Kuijken (Challenge Classics, met instrumentaal ensemble) en die van het Hilliard Ensemble (ECM, op een motet na volledig a capella), stellen de tekst dermate primair, dat de vloeiende lijnen waarvan Bach’s meerstemmige schrijfwijze het met name moeten hebben, er nogal eens aan moeten geloven. Het feit bovendien dat beide voornoemde vertolkers voor de solistische benadering kiezen en dat het resultaat toch allerminst helder, om niet te zeggen soms behoorlijk zwaar op de hand en vierkant overkomt, maakt alleen maar duidelijk dat de omvang van een bezetting op zich lang niet alles zegt. Waar het op aankomt is de flexibiliteit in de benadering, en daarin is Dijkstra, die van 26 vocalisten gebruik maakt, dus een klein koor, voor de volle honderd procent geslaagd. Niet de tekst ‘pur sang’ maar de tekst in relatie tot de muziek is bij hem het vertrekpunt. Met dien verstande dat bij hem de expressie eerst en vooral vanuit de noten gestalte krijgt en niet bij machte, men vergeve mij deze platte uitdrukking, ”retorische woordenmelkerij”. Dat de barok, van origine uit Italië afkomstig, ook bekend staat als “de romantiek van het zuiden” is Dijkstra bepaald niet ontgaan. Zonder dat er op zich genomen van opvallend langzame tempi sprake is, neemt hij bij die momenten welke daar uit dramatisch opzicht om vragen, wel rustig de tijd. Soms schuwt hij zelfs royale rubati niet om een belangrijke frase af te ronden, zonder daarbij trouwens over de schreef te gaan. Ook door middel van prachtige dynamische tegenstellingen, zoals bijvoorbeeld in het door Dijkstra en de zijnen buitengewoon aangrijpend en subtiel neergezette koraal “Wie sich ein Vater erbarmet” uit “Singet dem Herrn ein neues Lied”, verkrijgt deze hoogst idiomatische vertolking voorbeeldig reliëf. Een klasse apart is de intens doorleefde weergave van het omvangrijkste motet van het zestal: “Jesu, meine Freude”. Als u een proef op de som wilt nemen, luister dan naar het couplet “Gute Nacht, o Wesen” waarin onder meer de soli van Heleen Koele en Marjon Strijk diep weten te ontroeren door hun uitmuntend gerealiseerde coloraturen. Ook door het uitbuiten van de werking van cesuren, zoals in “Komm, Jesu, komm” geeft Dijkstra aan de muziek een onbetwistbaar extra en eigen lading. Siebe Henstra (orgel) en Lucia Swarts (cello) tekenen voor een prachtig verzorgd continuo-aandeel, zonder ook maar een seconde te overheersen. Hun spel voegt zich wonderwel naar Dijkstra’s opvatting die sterk op versmelting van de klankleuren is gericht. Dat dit laatste de verstaanbaarheid van de tekst geen moment in gevaar brengt, is een prestatie op zich. Dijkstra slaagt er meesterlijk in het altijd actuele van Bachs verbluffende toonkunst voelbaar te maken. Dat hij dit bewust nastreeft valt te bewijzen aan de hand van een programma waarmee Dijkstra en het NKK in seizoen 2008-2009 op pad gaan en waarin Bachs motetten worden afgewisseld door koorcomposities van Schönberg. De opnamen, gemaakt in de Waalse kerk te Amsterdam, zijn mooi ruimtelijk, ongeveer alsof je het koor hoort vanaf de plaats waar de dirigent staat zonder dat de indruk wordt gewekt bij de zangers op schoot te zitten. index | ||