![]() CD-recensie
© Jan de Kruijff, juni 2007
|
||
Mahler: Symfonie nr. 5 in cis. Simón Bolivar Youth Orchestra of Venezuela o.l.v. Gustavo Dudamel. DG 477.654-5 • 73' •
Het is moeilijk om zich aan de indruk te onttrekken dat deze uitgave het resultaat is van een hype rond de 26-jarige dirigent en zijn op bijzondere wijze gerekruteerde orkest, of liever gezegd: het handig inhaken daarop. Het resultaat: Een Mahler ‘die keurig op orde en goed geboend’ is, ongetwijfeld. Maar is zo’n niet-interventionistische aanpak voldoende? Ondanks de grote inzet en het enthousiasme van dirigent en orkest, blijft het resultaat wat teveel aan de buitenkant der materie. Niet zozeer het eventuele gebrek aan ervaring van de dirigent als wel het feit dat het orkest de kracht en de traditie mist om een stijlvolle, in alle opzichten bevredigende Mahler neer te zetten, speelt hierbij een rol. Vergelijk de uitkomst met die van een ander onwaarschijnlijk jeugdorkest onder leiding van een ook wat onwaarschijnlijke dirigent: de Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Rudolf Barsjaj (Laurel LR 905) uit 1997. Bij het Zuid-Amerikaanse ensemble dat minder gestaalde instrumentale solisten heeft dan de traditionele Mahler-ensembles. Het orkest en zijn solisten (de trompetsolo aan het begin had uitdagender, maar ook ronder, de wat te nuchtere, niet van verwondering getuigende hoornsolo in het derde deel warmer, voller mogen klinken en de hobosolo een paar minuten later juist niet schüchtern genoeg) hadden verder de accenten en de haarspeld dynamiek wat verder mogen uitgewerkt. Het tweede deel is stormachtig genoeg. De pizzicati uit het derde deel hadden een wat meer Weens-joodse inslag kunnen verdragen Het contrast tussen het tragische begin en de overwinning op die tragiek in beide laatste delen had groter mogen zijn. De tragische substantie van de begindelen komt in gevoelsmatig opzicht niet geheel uit de verf Het beroemde Adagietto mist iets van dewarmbloedigheid, van het liefdesliedkarakter, de finale iets aan veerkracht. Is dat een te streng oordeel? Mogelijk. Maar de concurrentie is voor de cd verzamelaar met in theorie al zo’n 43 opnamen in de catalogus moordend. Daarvan zijn er alleen al zeven op DG: Karajan, Berlijn 1973 (447.450-2), Abbado, Chicago 1980 ( 474.169-2), Kubelík, München 1981 (463.738-2, 10 cd’s), Bernstein, Wenen 1987 (423.608-2), Abbado, Berlijn 1993 (437.789-2), Boulez, Wenen 1996 (453.416-2) en Sinopoli, Londen (471.451-2, 15 cd’s). Een goed voorbeeld hoe dolgedraaid de klassiek cd markt is. Het is geen schande dat Dudamel en zijn enthousiaste jongelingen het tegen die intussen charismatische reuzen nog niet kunnen opnemen. Respectabel en interessant voor een keer als hun poging is, lijkt het toch aanbevelenswaardiger om ‘te gaan voor’ Chailly (Decca 458.860-2) heel lucide en nadrukkelijk met meteen al die prachtige trompetinzet van Peter Masseurs en de fraaie anonieme hoornsolo in het derde deel, Abbado (DG 437.689-2), Karajan (DG 439.429-2) of Rattle (EMI 557.385-2). index |
||