![]() CD-recensie
© Gerard Scheltens, november 2014
|
Toen Aart van der Wal in 2005 een opname besprak van de eerste symfonie, de Sögusinfónía (Sagensymfonie) van de IJslandse componist Jón Leifs (klik hier), was hij van zijn stoel geblazen door de ontelbare klappen van het slagwerk en de luid tetterende koperfanfares die deden vrezen voor de conussen van zijn luidsprekers. Inderdaad staat Leifs (1899-1968) niet speciaal bekend om de fijnzinnige of omfloerste lyriek van zijn composities. Woorden als "massief" en "machtig" komen eerder in de gedachten. Iets raadselachtigs is er niet, de bedoeling is luid en duidelijk. De oerkrachten in het overweldigende IJslandse landschap, de verhalen uit het nationale epos Edda en de vele andere nog volop levende sagen vragen blijkbaar om veel muzikaal geweld. Leifs verwerkt middeleeuwse IJslandse technieken in zijn barse muziek en laat met ijzeren kettingen en voorhamers op stenen, keien en aambeelden slaan. Sommige luisteraars hebben de indruk dat alle daverende knallen een armetierige muzikale inhoud moeten verhullen, maar voor de IJslanders, die hun geschiedenis herkennen en koesteren, is Jón Leifs de grote nationale componist. Zijn orkestwerken zijn een specialiteit van Sinfóníuhljómsveit Íslands, het IJslands Symfonie Orkest. Veel muziek verscheen op het label BIS en in de enige fatsoenlijke cd-winkel van Reykjavik (12 Tónar, zeer aanbevolen) is een groot deel van zijn oeuvre altijd op voorraad. De (late) première van het grote oratorium Edda in 2006 was dan ook een mijlpaal in de IJslandse muzikale historie. Het gaat niet altijd bar en boos toe in de muziek van Jón Leifs. In zijn kamermuziek blijven de decibellen uiteraard binnen de perken. Leifs schreef bijvoorbeeld drie mooie strijkkwartteten, waaronder Mors et Vita uit 1939 en de indrukwekkende tegenhanger Vita et Mors uit 1951, geschreven in het rouwproces om zijn 17-jarige dochter die bij het zwemmen was verdronken. De verwerking van dezelfde tragische gebeurtenis bracht hem tot een van de composities op de nieuwe BIS-cd: het prachtige Erfiljóð (Klaagliederen) voor mannenkoor, waarvan de ingetogen expressie een heel andere Leifs laat horen dan die van de symfonische oerkrachten. De teksten zijn ontleend aan de IJslandse volkscultuur. In het derde klaaglied Sjávarl jóð (Zeegedicht) mengt de pure, bijna vibratoloze stem van Þórunn Guðmundsdóttir zich mooi met de 16 mannenstemmen tegen de sobere omspelingen van een soloviool. In de instrumentale werken dirigeert Bernhardur Wilkinson het Reykjavík Chamber Orchestra (Kammersveit Reykjavíkur). In een kort en schimmig Scherzo concreto (1964) levert Leifs commentaar op de eigentijdse muziek, waarbij een soort clownsrol is weggelegd voor de seriële compositietechniek. Dat zegt wel iets over zijn eigen opvattingen. Toch een humoristisch trekje van deze bloedernstige componist. Ook het kwintet uit 1960 voor fluit/piccolo, klarinet, fagot, altviool en cello heeft ietwat schalkse trekken, waarbij gespeeld wordt met de IJslandse ritmen die in Leifs' grootschalige werken zo'n prominente plaats innemen. De Variazoni Pastorale (variaties op een thema van Beethoven) zijn een vroeg werk uit de jaren twintig, toen Leifs in Duitsland studeerde bij Ferruccio Busoni. In 1937 maakte hij een herziene versie. Het thema is afkomstig uit Beethovens Serenade op. 8 voor strijktrio. Hier toont de jonge Leifs in 14 variaties zijn vaardigheden als beginnend componist. Van het IJslandse karakter is hier nog niet veel te merken, maar vakkundig en onderhoudend is het wel. De opnamen dateren al uit 2002-2005 en zijn oorspronkelijk verschenen op het label Smekkleysa. In 2014 werden ze door BIS geremasterd en opnieuw uitgebracht . En terecht, want de uitvoeringen zijn uitstekend. Wie met Leifs' eigenzinnige oeuvre wil kennismaken kan het beste 'rustig' beginnen en dan is deze cd een uitstekende introductie index |
|