CD-recensie
©Gerco Schaap, juli 2011
|
Die symphonische Bruckner-Orgel
|
Robert Kovács |
Het Bruckner-orgel heeft in zijn huidige vorm niet zo heel veel overeenkomst meer met het oorspronkelijke Krismann-orgel uit Bruckners tijd. In 1873 werd het aanvankelijk driemanuaals instrument vergroot tot een vierklaviers orgel met 78 registers. Begin jaren ’30 van de 20 e eeuw werd het wederom uitgebreid en kreeg het kegelladen en elektro-pneumatische tractuur. Na de bezetting van het klooster door de nationaalsocialisten werkte de firma Zika jarenlang aan het orgel, waarbij getracht werd weer enig recht te doen aan Krismann, onder meer door het aanbrengen van sleepladen. Sinds de restauratie van 1994-1996 door de Oberösterreichische Orgelbauanstalt Kögler staat de teller op 103 registers, verdeeld over positief, hoofdwerk, bovenwerk, een zwelbaar labiaalwerk, trompettenwerk, regaalwerk en pedaal.
De Oostenrijkse componist Franz Schmidt (1874-1939) schreef een aanzienlijk orgelœuvre, dat rond 1970 door Kurt Rapf compleet op lp werd opgenomen en zeven jaar geleden door Andreas Juffinger integraal op cd werd gezet (Capriccio Records). Het “Hallelujah”-Preludium en Fuga in D is Schmidts bekendste orgelwerk en komt vooral op wat grotere orgels imposant over. De Chaconne in cis-Moll is een werk van ruim een half uur, gebaseerd op een thema van 5 maten, waarin – als ware het een symfonie – vier delen te onderscheiden zijn. Kovács toont zich hierin een vaardig organist die de aandacht weet vast te houden en de mogelijkheden van het Stiftsorgel optimaal weet te benutten.
Veel orgelliefhebbers betreuren het dat de symfonicus Anton Bruckner zo weinig voor zijn en hun lievelingsinstrument heeft geschreven. Hij moet een meesterlijk improvisator zijn geweest, maar van de orgelwerken die van hem bekend zijn, is er eigenlijk maar één dat de voor Bruckner typerende harmonische wendingen bevat: het Perger Präludium in C. (We hebben het eenmaal afgedrukt in Cornelis van Zwols artikel over ‘Bruckner en het orgel’ in de Orgelvriend van oktober 1996.) Kovács neemt het korte preludium mooi breed, zodat het toch nog drie minuten in beslag neemt, en weet daarbij een boeiende crescendo-decrescendo-opbouw te realiseren.
Maar orgelliefhebbers hoeven het tegenwoordig niet helemáál zonder de symfonische Bruckner te stellen. Verscheidene organisten hebben zich aan transcripties van (delen van) Bruckner-symfonieën gewaagd, zoals Thomas Schmögner, die in 1994 de gehele Vierde Symfonie op het orgel in de Madeleine in Parijs opnam (Edition Lade). Ook Erwin Horn bewerkte symfoniedelen voor orgel, zoals het Scherzo uit de ‘Nulde Symfonie’ en het hier gespeelde Adagio uit de Zevende Symfonie. Grote delen van dit laatste werk componeerde Bruckner in St. Florian, waar hij zich graag terugtrok en waar hij zijn “Krismannin”, zoals het Stiftsorgel tot 1930 liefkozend werd genoemd, onder handbereik had. Robert Kovács weet de sfeer van dit deel, dat Bruckner onder de indruk van de naderende dood van Richard Wagner schreef, zeer goed te treffen met fijnzinnige registraties en gevoel voor architectuur. Zeker als je het origineel kent, besef je hoe goed de instrumentengroepen naar het orgel vertaald zijn.
De opname is doorzichtig en ruimtelijk tegelijk en geeft het orgel zeer realistisch weer. Het boekje (36 pagina’s!) biedt veel achtergrondinformatie over de composities, het orgel en de organist in Duits, Hongaars en Engels. Alleen de voorkant – de torenspitsen van St. Florian bij avond – is niet echt een vondst. Al met al een wondermooie cd die een diepe indruk achterlaat.