CD-recensie

 

© Emanuel Overbeeke, april 2017

 

Schönberg: Gurre-Lieder

Alwyn Meller (Tove), Anna Larsson (Waldtaube), Stuart Skelton (Waldemar), Wolfgang Ablinger-Sperrhacke (Klaus-Narr), James Creswell (boer), Thomas Allen (spreker), Gothenburg Northern College of Music, Bergen Philharmonic Orchestra o.l.v. Edward Gardner

Chandos CHSA 5172 • 102' • (2 sacd's)

Opname: december 2015, Bergen (N)

   

De cd-handel heet volgens de berichten op zijn gat te liggen, want sinds het begin van die crisis verschenen er van dit megalomane werk 'slechts' zeven nieuwe opnamen: van Salonen, Gielen, Albrecht, Gardner, Stenz, Jansons en Levine - en dan laat ik nog onvermeld de heruitgaven van Abbado, Stokowski, Chailly, Kegel, Ozawa, Kubelík en Boulez. Enerzijds is dit een ondermijning van de theorie dat politieke en culturele omstandigheden vroeg of laat doorwerken in de klassieke muziekwereld, anderzijds is het een bevestiging ervan: uitgerekend bij een van de grootste revolutionairen, die volgens velen brak met de vertrouwde en dierbare romantiek, richt men zich op zijn prerevolutionaire compositie bij uitstek (zelfs de bezetting is kennelijk geen belemmering). Bevestigend is ook de aanpak van veel dirigenten: juist die prerevolutionaire muziekwereld willen ze hoorbaar maken, niet de vooruitwijzingen naar de moderniteit. Maar de meesten doen dat ironisch genoeg op een zeer moderne wijze. Abbado, Kegel, Kubelík en zeker Stokowski neigen er toe iets van de klankwereld van Die Welt von Gestern in ere te houden, gezien de vrijheden in tempo en dynamiek die soms vooroorlogs aandoen. Boulez en Chailly proberen eerder de klankwereld van het modernisme te leggen over een premodernistisch stuk en maken het zo levend voor de wereld die niet alleen door de moderne kunstbenadering is heengegaan, maar ook door twee wereldoorlogen en veel vooroorlogse illusies aangaande beschaving heeft verloren.

Gardner behoort tot de tweede groep. Net als op eerdere cd's geeft hij zeer romantische orkestmuziek een oogverblindend voorkomen, alsof we niet een concertzaal maar de ontvangstzaal van een bank betreden. Die aanpak is alleen mogelijk doordat hij het orkest heeft gebracht tot een prachtige klank die meer opvalt door transparantie en lenigheid dan door broeierigheid en drama. Het drama in de uitvoering zit vooral in de lange lijnen en de prachtige voordracht van de vocalisten. Met uitzondering van Wolfgang Ablinger-Sperrhacke (Klaus-Narr) en uiteraard de spreker Sir Thomas Allen lijken alle stemmen, de een meer dan de ander, beïnvloed door de historische uitvoeringspraktijk en haar gebod, zeker in Nederland, dat vibrato zeer zuinig moet worden toegepast. De zang nog meer dan het orkest geeft het geheel een uiterst hedendaags karakter. Die contemporaine benadering heb ik niet eerder zo rigoureus en overtuigend gehoord (Boulez en Chailly zijn op dit punt meer flexibel). En juist die aanpak maakt deze cd de moeite waard.

Het geeft aan dat een werk, dat jarenlang enigszins werd afgedaan als een voorbereiding tot het ware revolutionaire werk, veel meer kanten heeft dan men lange tijd dacht. Die rijkdom aan interpretaties is vooral mogelijk vanwege de instrumentatie. Denkt men die weg, dan houdt men een reeks van liederen over die Schönberg eerst componeerde (de orkestratie kwam later) en die sterk lijken op de pianoliederen die hij nog componeerde in zijn tonale fase (opus 1, 2, 3 en 6). Dat zijn liederen van een zoekende ergens tussen Brahms, Wolf en zichzelf die men (helaas begrijpelijk) zelden hoort. Gezien Gardners uitstekende inzet voor muziek van de twintigste eeuw hoop ik dat hij ooit Schönbergs orkestliederen opus 8 mag opnemen: Die Welt von gestern op de rand van de afgrond, met de dramatiek van Wagner en de klankverfijning van Ravel, kortom een kolfje naar Gardners hand.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links