CD-recensie

 

© Emanuel Overbeeke, februari 2016

 

Ravel: Complete Works for solo piano

Jeux d'eau - Pavane pour une infante défunte - À la manière de . Chabrier - Miroirs - Menuet antique Sérénade grotesque - À la manière de . Borodine - Valses nobles et sentimentales - Gaspard de la nuit - Menuet - Sonatine - Prélude - Le tombeau de Couperin - Menuet sur le nom d'Haydn - Kaddish (bew. Siloti)

Casella: À la manière de . Ravel

Bertrand Chamayou (piano)

Opname: juli en oktober 2015, Toulouse

Warner Classics 0825646026814
• 2.15' • (2 cd's)

   

In de uitvoeringsgeschiedenis van de pianomuziek van Ravel zijn twee duidelijke perioden te onderscheiden. De eerste bestond vanaf de première van Ravels stukken (van 1901 tot 1919), had de zegen van le maître en duurde tot 1975. Kenmerkend voor deze speeltrant was de nadruk op ritmische continuïteit, aandacht voor de grote vorm, een helder onderscheid tussen melodie en begeleiding plus de dienende rol van klankkleur. Magie en sensualiteit werden onderkend en gewaardeerd, maar werden ook in de plooi gehouden. Er waren spraakmakende uitzonderingen, bijvoorbeeld Alfred Cortot en Walter Gieseking, maar zij bevestigden de regel. En binnen deze dominante stijl waren er goden en mindere goden. Bovenaan deze ladder stonden Ravels favoriete pianisten Robert Casadesus en Jacques Février, iets daaronder uitstekende figuren onder wie Jean-Philippe Collard, Jean Doyen, Philippe Entremont, Monique Haas, Werner Haas, Jean Richard, Pascal Rogé. (Buiten beschouwing gelaten zijn hier die pianisten die zich beperkten tot hooguit een handvol werken, zoals Friedrich Gulda, Arturo Benedetti Michelangeli en Beveridge Webster.)

De ommekeer is zeer duidelijk te bepalen: de verschijning in 1975, honderd jaar na Ravels geboorte, van de (toen nog) lp met drie werken gespeeld door Martha Argerich. Haar overtreding (in de Sonatine, Valses nobles et sentimentales en met name Gaspard de la nuit) was even groot als groots en het gevolg ervan derhalve even drastisch als voorspelbaar. Was het voorheen gebruikelijk om ook de meer exuberante stukken (Jeux d'eau, Miroirs en Gaspard de la nuit) te spelen als waren het serene, geserreerde, klassieke bouwwerken met de expressie keurig in het gelid (wat de trend was in de Sonatine, Valses nobles et sentimentales en Le tombeau de Couperin), na Argerich werd het bon ton om ook de meer formele stukken te spelen met de vrijheden in ritme en de nadruk op klank waarmee Argerich Gaspard te lijf ging. Voor de oude speelwijze betekende dit dat de stijl weliswaar uit de mode raakte, maar dat musici konden stand houden mits hun kwaliteit maar uitzonderlijk was zodat het accent kon verschuiven van hun stijl naar hun persoonlijkheid. Casadesus bleef en blijft hopelijk in beeld, terwijl alle anderen het moesten afleggen als zijnde teveel kinderen van hun tijd en alleen nog bekend zijn bij pianofreaks en Ravelkenners. Inmiddels kent sinds Argerich het nieuwe klimaat ook kinderen van zijn tijd en is duidelijk wie in deze sfeer de beste is: Alexandre Tharaud. En ook na 1975 trokken pianisten zich niets aan van trends (Noël Lee en Anne Queffélec).

Gelet op deze geschiedenis betekent de opname van Chamayou wellicht het begin van fase drie: hij combineert de vrijheden van de 'tweede periode' met het klassieke instinct van 'de eerste'. Dat hij Gaspard op de juiste manier grillig speelt en Le tombeau de Couperin prettig strak, is dan geen verrassing. De interessantste versmelting van de tradities is te vinden in Miroirs en Valses nobles et sentimentales, omdat deze werken door hun lengte weliswaar uitnodigen tot veel subjectiviteiten terwijl ze het vanwege de lange adem ook moeten hebben van een zekere gelijkmatigheid. Die spanning doet zich veel minder voor in de miniaturen waarin Chamayou juist voor de uitersten kiest en zijn spel aanpast aan het stuk.

Tenslotte enkele kleinigheden. Ondanks de titel is de uitgave niet compleet. Wat ontbreekt is La Parade (Thiollier en Tharaud namen het wel op), maar het jeugdwerk uit 1898 (Ravel was 23) is een verplicht nummer voor ballet, meer een curiositeit uit opdracht en noodzaak dan (wat men bij Ravel verwacht) een meesterwerk uiteindelijk losstaand van elke context. 'Ter compensatie' klinkt een compositie van Alfredo Casella in de geest van Ravel. Het werk is geen onverdienstelijk kind van zijn tijd, maar het mist wat Ravel wel bijna altijd had: gevoel voor het tijdloze en het vermogen ook luisteraars van buiten de eigen tijd en cultuur te fascineren. Geen wonder dat er ongetwijfeld veel verdienstelijke uitvoeringen zullen komen van Ravel en vrijwel geen met Casella. Kwaliteit creëert zijn eigen postume geschiedenis. De volgende stap na these, antithese en synthese is meestal een nieuwe eenzijdigheid. Maar dan zullen we eerst moeten bijkomen van deze baanbrekende overtreding.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links