CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, april 2020 |
Een graadmeter voor de kwaliteit van muziekstukken is het aantal uitvoeringen ervan in tijden dat die muziek geacht wordt uit de mode en commercieel onverantwoord te zijn. Zo bezien zit het met Le marteau sans maître van Boulez wel goed. Direct na de première noemde Igor Stravinsky het een van de beste stukken uit de jaren vijftig. En al heeft musicoloog David Schiff ooit treffend uitgelegd wat er aan dit werk typisch jaren vijftig is, bij dit stuk zeggen we 'Boulez', bij zowat alle andere werken uit die jaren zeggen we 'de jaren vijftig'. Ook kort na de première in 1955 ontstonden al twee opnamen: de eerste onder leiding van de componist, de tweede onder Robert Craft. In totaal zou Boulez het werk vijf maal opnemen (net zoals Stravinsky zijn Vuurvogel diverse malen opnam) en na Craft volgden nog het KammerensembleN, Onix Ensamble, Lontano, het ensemble Insomnio en het International Contemporary Ensemble. Er bestaat ook een live-opname van Maderna en hopelijk verschijnt ooit op geluidsdrager de prachtige uitvoering van Ed Spanjaard die hij onder meer in Utrecht gaf. Dat is een lijst waar menig antimodernist alleen maar van kan dromen. Die catalogus is mede mogelijk doordat het een zeer rijk stuk is waar dirigenten vele kanten mee uitkunnen. De opnamen van Boulez die 55 jaar omspannen weerspiegelen zijn muzikale ontwikkeling; de opname van Craft verschilt zeer van die van Maderna. Wat voegt Kawka aan die rijkdom toe? Eerder maakte hij een prachtige cd met Mémoriale, Dérive 1 en Dérive 2 waarmee hij bewees dat deze stukken zich ook lenen voor een meer massieve, bijna symfonische klank. Zo pakt hij ook Le marteau sans maître aan. De klank is voller en Kawka lijkt vooral uit op een versmeltende totaalklank die gelukkig absoluut niet ten koste gaat van de ritmische lenigheid en de transparantie. Nog meer dan zijn voorgangers realiseert hij prachtige lange lijnen bij zoveel versplinterde texturen. De zangeres sluit hier goed aan: ze heeft een enigszins omfloerste klank die een grote stem verraadt. Ze begrijpt dit idioom uitstekend en kan hoorbaar goed overweg met ouder repertoire waarin de lange lijn vol drama meer voor het oprapen ligt. Het stuk van Philippe Manoury (1952) is in theorie een toepasselijke aansluiting: een in memoriam Pierre Boulez met veel details die overduidelijk naar de componist verwijzen. Bij Manoury klinken ze echter niet naar Boulez, maar als onderdeel van zijn taal. Dat pleit voor zijn vermogen tot integreren, maar het stuk als geheel is, om David Schiff te parafraseren, een typisch post jaren zestig werk d.w.z. wel met de gebaren van het modernisme, maar niet met een overtuigend karakter en gevoel voor structuur, cru gezegd eerder nieuw dan heel goed. De beste momenten zijn onaardig gezegd die waarin Manoury het dichtst zijn overleden collega benadert. Op de overige momenten is het de esthetiek en klankwereld van Debussy en Dutilleux in een nieuw minder boeiend jasje. Dat negatieve oordeel ligt niet aan Kawka. Hij probeert de muziek beter te maken dan die is en slaagt erin de eigen en geleende fragmenten aaneen te smeden tot een coherent geheel. Kawka lijkt mij een uitstekende vertolker van twee andere meesterwerken van Boulez, Éclat/Multiples en Pli selon pli. index |
|