![]() CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, april 2015
|
:De negentigste verjaardag van Pierre Boulez wordt door cd-maatschappijen vooral gevierd met heruitgaven in de vorm van boxen: tot nu toe maar liefst vier met ieder hun specifieke kwaliteiten en beperkingen. De eerste van Universal ( Domaine Musical met opnamen uit 1955-1967) bevat vrijwel al zijn vroegste opnamen en toont hoe de dirigent het vak zeer snel leerde, vooral in repertoire van hemzelf, generatiegenoten en enkele van de voor hem belangrijkste voorgangers. Deze box is grotendeels een heruitgave van twee boxen, ca. acht jaar geleden uitgebracht op Accord. De tweede ( The complete Sony recordings ) brengt opnamen uit de periode 1966-ca. 1985 met de dirigent in zijn meest polemische gedaante met overwegend werken van zijn belangrijkste directe voorgangers (Schönberg, Berg, Webern, Bartók, Stravinsky, Debussy, Ravel en Varèse). De derde ( The complete Erato recordings, vrijwel alle uit de jaren tachtig) biedt relatief de meeste opnamen van naoorlogse componisten (Carter, Ligeti, Berio, Kurtag, Dufourt, Grisey, Birtwistle, Donatoni, Ferneyhough, Harvey, Höller, Xenakis en Messiaen) naast veel van Stravinsky gecomponeerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. De vierde tenslotte van DGG ( Complete 20th century recordings ) beperkt zich voornamelijk tot de grote meesters uit de eerste helft (zijn Mahler-vertolkingen ontbreken) plus gelukkig ook een beetje Ligeti, Birtwistle en (net als in de andere dozen) Boulez. Niet alleen door het repertoire onderscheidt de Erato-box zich. Boulez is minder polemisch en fel dan in zijn Sony-tijd en dirigeert met minder vrijheid en zwier dan in zijn DGG-jaren. Zijn strakheid is zeer duidelijk in het naoorlogse repertoire waarin de structuur hem veel meer lijkt te boeien dan de dramatiek. Bij de meeste van deze composities is dat een groot pre, temeer daar deze muziek veelal niet gedacht is vanuit een klassiek-romantisch gevoel voor spanning en ontspanning; eerder is de grillige afwisseling in ritme en kleur zeer gebaat bij een precieze weergave van de opbouw. Vooral de werken van Berio, Xenakis, Birtwistle en Carter komen hiermee uitstekend tot hun recht. En hoe preciezer en schijnbaar zakelijker hij is, hoe meer hij loskomt, met name in zijn eigen werk. Opmerkelijk daarbij is het contrast tussen de componist en de dirigent. De componist wil zich nogal eens laten verleiden tot schoonheid om de schoonheid, bijv. in Figures, Doubles, Prismes, Mémoriale en cummings ist der dichter . De dirigent kiest meer voor felheid, puntigheid, bondigheid en een uitgesproken onsentimentele aanpak, met name in Pli selon pli . Ongeveer hetzelfde speelt bij de vier stukken van Schönberg en de vele werken van Stravinsky uit de jaren 1914-1922. In de drie dodecafonische werken van Schönberg waarin Brahms niet ver weg is (de Orkestvariaties en de twee concerten), ligt bij Boulez een lichte matheid op de loer, terwijl het onberekenbare, zeer Tristan-achtige epos Pelleas und Melisande gebaat is bij de ijzeren greep van een componist die explosies fantastisch weet te doseren. Het illustreert Boulez' grootheid dat men niet hoort dat dit één van de snelste uitvoeringen van dit werk is. Ook bij Stravinsky's muziek klinken de pre-neoclassicistische betere dan de neoclassicistische, vooral de korte koorwerken, het Concertino, de Vier etudes en Le chant du rossignol . Zelfs na deze vier schitterende dozen wil men meer. De complete Ring des Nibelungen uit Bayreuth uit 1976-1980 staat gelukkig op dvd; de film met de complete Lulu uit 1979 moet zo snel mogelijk opnieuw uitkomen; en wat te denken van de vele opnamen in de archieven van omroepen zoals de BBC en de NPO. Misschien staat Boulez er niet meer helemaal achter, maar er zit repertoire bij dat hij niet later opnam en dat hij rigoureus naar zijn hand kon zetten. PS index |
|