CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, september 2023 |
De pianoconcerten van Bartók zijn in de concertzaal niet vaak te horen, maar op cd zijn ze veelvuldig verkrijgbaar. Het zijn uitstekende combinaties van weerbarstigheid en kwaliteit, met als gevolg dat men er vele kanten mee uit kan. De grote moeilijkheid van de stukken voor de vertolker garandeert de luisteraar de beste uitvoeringen. En als een nieuwe grootheid zich aan de stukken waagt, is het resultaat per definitie eigen. Als er jarenlang in dit repertoire een trendsetter was, dan wellicht de opname van Géza Anda met Ferenc Fricsay van begin jaren zestig. Dit Hongaarse duo gaf de concerten, zelfs het Derde, een aardse zwaarte, alsof Beethoven tijdelijk een moderne jas droeg. Een verwante aanpak hoort men bij Pollini (met Abbado), Bronfman (met Salonen), Ashkenazy (met Solti), Bishop (met Davis), Donohoe (met Rattle) en enigszins ook Kocsis (met Fischer). Al in de periode-Anda lieten anderen horen dat het ook anders kan, zoals Ogdon en Bruins (met diverse dirigenten), Schiff (met Fischer) en Boulez (met drie solisten). Bavouzet (met Noseda) bracht de drie bijna speels en lichtvoetig en nu voegt Aimard een nieuw facet toe: een grote helderheid en subtiliteit terwijl de uitvoeringen vrijwel even lang duren als de eerdere. Bij Aimard niets van het gespierde van-dik-hout-zaagt-planken waartoe Bronfman soms vervalt (nota bene ook met Salonen maar dan de Los Angeles Philharmonic) maar wel een combinatie van architectuur en verfijning waarmee hij dicht in de buurt komt van Bartók als pianist. De opname uit de oude doos waarop we Bartók horen in een fragment doet het betreuren dat we niet meer hebben, maar gelukkig hebben we Aimard en een keur van meesterpianisten die deze muziek de ongehoorde status geven die ze verdient. De combinatie van weerbarstigheid en kwaliteit blijft, vandaar de concertzaal nog steeds moeilijk doet. Hopelijk kan deze cd de programmeurs overtuigen. index |
|