CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2018
|
Hoe zit het nu eigenlijk met die 'Onvoltooide' van Franz Schubert? Was het werk eigenlijk wel onvoltooid gebleven? Vanuit historisch en musicologisch perspectief is dat nooit echt opgehelderd. Zeker, er zijn fragmenten van een derde deel, een Scherzo, wat wijst naar - op zijn minst - Schuberts oorspronkelijke plan om er tevens een finale aan vast te knopen. Een vierdelige symfonie dus. Voor- en tegenstanders Wie wil reconstrueren mag uiteraard ook op tegenstand rekenen. Dat begint al bij hen die wijzen op de 'mindere kwaliteit' van dat Scherzo, althans vergeleken met de voorafgaande twee delen. Bovendien wijzen ze er graag op dat Schubert de partituur van alleen de beide eerste delen, voorzien van een fraai gekalligrafeerd titelblad, aan de 'Steiermärkische Musikverein' opdroeg. Een beter bewijs dat Schubert (uiteindelijk?) voor een symfonie in slechts twee delen had besloten kan toch niet worden gevonden? Weer anderen menen dat hij het na twee delen welletjes vond en het werk dus bewust onvoltooid bleef. Ben Cohrs Particel en partituur Het particel kwam na Schuberts dood in 1828, samen met al het andere notenmateriaal, in handen van zijn broer Ferdinand. Na diens overlijden in 1859 kwam het in het bezit van de Weense handschriftenverzamelaar Nicolaus Dumba. De partituur volgde echter een andere weg, naar Anselm en Josef Hüttenbrenner. Beide broers hadden nauwe contacten met Schubert onderhouden. Zo had Josef rond 1822 gefungeerd als Schuberts 'secretaris', factotum of manusje van alles. Anselm was eerst secretaris en vanaf 1824 directeur van de 'Steiermärkische Musikverein' in Graz. Dat verklaart misschien ook Schuberts 'Widmung' van de tweedelige symfonie aan die 'Musikverein'. Vaststaat ook dat de partituur in handen was van Josef Hüttenbrenner en dat hij in 1853 daaruit een uittreksel voor piano vierhanden samenstelde. Mogelijk heeft Josef daarbij eigenhandig aantekeningen in Schuberts partituur gemaakt, waaronder een reeks aanduidingen voor de instrumentatie en de reeds aangehaalde doorlopende paginering (blz. 2-70). Uiteindelijk kwam de partituur in handen van Anselm (het tijdstip is niet te achterhalen). Widmung Wat er vervolgens met de partituur is gebeurd is nog steeds ongewis. We hebben het waarschijnlijk aan de Weense dirigent Johann Herbeck, een ijverige verzamelaar van muziekmanuscripten, te danken dat de 'halve' symfonie bewaard is gebleven. Hij had van horen zeggen dat Anselm Hüttenbrenner tot dan onbekende Schubert-partituren in bewaring had gekregen. Op 1 mei 1865 zocht Herbeck Anselm in Graz op en kon wonderlijk genoeg zonder al teveel moeite de partituur van de tweedelige symfonie meenemen naar Wenen, om het werk daar voor het eerst uit te voeren. Herbeck liet er niet veel gras over groeien: al op 17 december 1865 vond de première plaats, door een orkest van maar liefst ruim honderd musici. Herbeck had duidelijk moeite met de tweedelige opzet van de symfonie, want hij had als 'noodoplossing' voor het ontbrekende derde deel de volgens hem goed daarbij passende, furieuze finale van Schuberts Derde symfonie ingelast.
De bijnaam 'Unvollendete' dook voor het eerst op in 1867, in de gedrukte partituur van de tweedelige symfonie, zoals die verscheen bij de Weense muziekuitgever Spina. Merkwaardig is dat Anselm Hüttenbrenner de aan Herbeck uitgeleende partituur nooit heeft teruggevraagd. Of dat dit wel is gebeurd, maar de dirigent daaraan geen gehoor wenste te geven. De partituur bleef dus in handen van Herbeck. Anselm overleed in 1868, Herbeck in 1877. De partituur kwam later in handen van Nicolaus Dumba (die al in het bezit was van het pianoparticel). Links op het titelblad prijkt Dumba's handtekening. Het Scherzo bleef lang onder de waterlinie, totdat in 1883 de Pruisische bas en musicoloog Max Friedländer de schetsen onder ogen kreeg en daarover vier jaar later in Berlijn publiceerde. Twee jaar eerder, in 1885, was de 'halve' symfonie in Leipzig in druk verschenen. De schetsen werden later opgenomen in het 'Revisionsbericht' bij Serie I van de 'Schubert Gesamtausgabe'. Onbekende partituurbladzijde In 1978 verscheen onder toezicht van Landon en Walther Dürr bij het uitgevershuis Katzbichler een geactualiseerde fascimile-uitgave, zowel van het partituurfragment als van de schetsen (waarvan de lege bladzijden overigens waren weggelaten). In 1996 verscheen in het kader van de 'Neue Schubert-Ausgabe' het voltallig beschikbare materiaal bij Bärenreiter als zakpartituur (maar helaas zonder het doorgaans erbij behorende 'Kritischer Bericht'). Daarmee is zo ongeveer het meest complete, maar wel degelijk door twijfels omgeven beeld geschetst van wat we (denken te) weten omtrent de geschiedenis van Schuberts 'Unvollendete'. Al wat verder nog resteert is - het wordt nog maar eens uitdrukkelijk gezegd - niets anders dan speculatief. Twijfels twijfels twijfels In een interview dat ik eind 2012 met Frans Brüggen had, merkte hij daarover op: " [.] Er schiet me de interessante theorie van Arnold Schering te binnen over Schuberts 'Unvollendete'. Ergens in de jaren dertig legde hij het verband tussen die symfonie en Schuberts poëem 'Mein Traum' uit 1822. Schering was van mening dat de Onvoltooide helemaal niet onvoltooid is gebleven: hij legde een direct verband tussen de symfonie en dat gedicht, waarin Schubert droomt dat hij tijdens de begrafenis van zijn moeder aan het graf staat. Daar is dan zijn vader, die tegen hem zegt: 'Wat doe jij hier?' Als de twee delen van dit gedicht op de twee delen van de 'Unvollendete' worden gelegd, klopt het helemaal, qua stemming en qua afronding, maar ook gerekend naar het jaar van het ontstaan van zowel gedicht als symfonie: 1822. Men staat er niet bij stil, maar dit is een van de eerste symfonische gedichten! Toen we de symfonie met net Radio Kamerorkest deden, heb ik op alle lessenaars dat gedicht gelegd." Maar was dat wel zo? Er is geen enkel document van Schubert overgeleverd waaruit ook maar enig verband blijkt tussen dat gedicht en de symfonie. Schubert rept er evenmin over in zijn brief aan Joseph von Spaun van 7 december 1822. Daarin vermeldt de componist nota bene alle muziek die hij in de laatste maanden heeft geschreven en voegt er veelbetekend aan toe: 'alles, was ich von mir rund meiner Musik sagen konnte'. Belangrijk is voorts dat de datering (3 juli 1822) niet van de componist is, maar - zo blijkt uit het handschrift - van Ferdinand. Kortom, er is geen enkel aanwijsbaar verband tussen gedicht en symfonie. Er zijn echter meer twijfels. Zoals over Schuberts bedankbrief aan de 'Musikverein' in Graz. Volgens het Schubert-Lexikon riekt het zelfs sterk naar een vervalsing omdat het taalgebruik in de brief bepaald niet des Schuberts is en bovendien de componist zijn brieven nooit op die manier ondertekende. Ernst Hilmar, die het handschrift nader heeft onderzocht, kwam tot de conclusie dat het handschrift veel weg had van een typisch 'Kanzleischrift'. Van een ambtenaar dus of anders van iemand die in ambtelijke kringen verkeerde. Het lijkt er verder op dat de handtekening als het ware is ingekopieerd vanuit het oorspronkelijke titelblad van de 'Unvollendete'. Als het inderdaad een vervalsing is doemt de vraag op wat Hüttenbrenner daartoe kan hebben bewogen. Er is ook twijfel over de authenticiteit van het titelblad van de symfonie. Want wat is gebleken? Het handschrift van de datering wijkt af van die van de titel. Hilmar heeft bovendien vastgesteld dat Schubert alleen op zijn reizen, werkend aan een partituur, consequent zowel de datum als de 'plaats van handeling' zorgvuldig noteerde. Als hij echter thuis, in Wenen, componeerde deed hij dat nooit. Waarom dan toch Wien den 30 Octob. 1822? Later gecomponeerd? Creatieve mouw
Fremdkörper Wel of niet vierdelig? Een terugkerend argument tegen de 'Rosamunde'-finale is de theatraal-dramatische inhoud ervan die zich daardoor niet verhoudt tot wat in sommige kringen wordt gezien als Schuberts symfonische esthetiek. Met in het verlengde of als consequentie daarvan dat de beide eerste delen kwalitatief inhoudelijk op een hoger plan zouden staan dan het daarop volgende Scherzo en de 'Rosamunde'-finale. De argumenten voor of tegen laten onverlet dat het op zich niet vreemd is om de Entr'acte-muziek toch de status van finale in de 'Unvollendete' te geven. Er zijn immers talrijke verbindingen aan te wijzen tussen het motiefmateriaal zoals Schubert dat in de drie delen van de symfonie én in 'Rosamunde' heeft gebruikt. Wie nog mocht twijfelen: Cohrs toont dat overtuigend aan het slot van het voorwoord, in het thematisch overzicht ('Themen-Übersicht' / 'Table of Themes'), klip en klaar aan. Dan is er wederom Newbould die in de Entr'acte-muziek een 'fully fledged well-proportioned development section with two strands of development' aanwijst die overeenkomt met Schuberts symfonisch model. Terwijl Schubert de sonatevorm in zijn theatermuziek niet gebruikte. Bovendien is het harmonisch concept van de Entr'acte-muziek duidelijk symfonisch van aard en daardoor tamelijk verwijderd van dat van de toen gebruikelijke theatermuziek. En dan is er ook nog het koene b-klein, een toonsoort die toen nog een experimenteel karakter had. En temeer omdat natuurhoorns in B nu eenmaal niet bestonden. De componist moest het noodgedwongen doen met hoorns in D (of hoorns in E in het Andante) en trompetten in E, wat hem er echter niet van weerhield om lange passages in B in te lassen! En dat in toneelmuziek? Het is nauwelijks voor te stellen. De 'Unvollendete' met of zonder finale? De waarheid ligt niet eens dicht bij het midden. Het lijkt uitgesloten dat we ooit nog te weten zullen komen of Schubert wel of niet de symfonie van een finale heeft voorzien. En zo ja, in welk conceptueel stadium zich die finale toen bevond. Maar gelukkig kan de cd-koper, anders dan in de zaal, zelf uitmaken of hij wel of niet de 'Rosamunde'-finale als integraal onderdeel van de symfonie wil beluisteren. Zoals dat ook geldt voor de finale van Bruckners Negende. Nieuw album Aparté heeft Cohrs weliswaar toegezegd om op alle zich nog op voorraad bevindende cd's een sticker te plakken ( 'Completed by Samale/Cohrs (2015)' moet zijn 'Completed Urtext by Cohrs 2015') en dat de tweede persing de nieuw opdruk krijgt, maar vooralsnog is daar geen sprake van. Bovendien heeft Aparté verzuimd om de 'oude' exemplaren voor de pers dienaangaande te voorzien van een toelichting (ik kreeg de informatie van Cohrs via e-mail). Dan schijnt er ook iets mis te zijn met de in het boekje afgedrukte links naar de website van Cohrs. Gelukkig kan ik wel heel wat positiever zijn over de uitvoering van de symfonie door Concentus Musicus Wien, dat vanaf januari 2016 onder leiding staat van Stefan Gottfried, de opvolger van de drie maanden later overleden Nikolaus Harnoncourt. Energiek en kruidig, helder en met stevige accenten, maar wel degelijk fijnzinnig en detailrijk (de fraaie opname helpt duidelijk mee), de agogiek meer in de stijl van Harnoncourt (geen wonder: zijn toenmalige assistentdirigent Gottfried kreeg het van hem bij wijze van spreken met de paplepel ingegoten). De zeven door Webern en Brahms georkestreerde liederen zie ik helaas als niet meer dan hoogstens een bonus. Boesch en Schubert verdragen zich niet zo best: de bas-bariton toont zich weinig geïnspireerd en opteert bovendien voor een nogal ruwe, soms zelfs houterige aanpak. Ik mis de verfijning in dit vooral vrij vlakke betoog en wachtte tevergeefs op de echt boeiende, expressieve momenten. _______________ index |
|