CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2018
|
Op de een of andere manier hebben Schuberts liederen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw sterke aantrekkingskracht uitgeoefend op een groot aantal bewerkers. En zeker niet op de minste onder hen: Brahms, Liszt, Webern, Mottl, Britten, Richard Strauss, Krawzcyk, Reger, Berlioz en dichter in de tijd en bij huis Marijn van Prooijen. Dat Schuberts liederen zich uitstekend voor bewerking lenen heeft de componist zelf als eerste aangetoond. Of misschien is 'verwerking' in dit geval beter op zijn plaats omdat het immers typische liedthema's betreft die hij in ander werk aan een heel bijzondere uitwerking heeft onderworpen. Denk maar aan het Forellenkwintet en het strijkkwartet 'Der Tod und das Mädchen'. De door Xandi van Dijk, de altvioliste van het Signum Quartett, gemaakte bewerkingen voor strijkkwartet van deze zes Schubert-liederen zijn conceptueel en inventief om door een ringetje te halen. Het lijkt eenvoudig, maar het vocale karakter ervan 'vertalen' naar het instrumentaal domein is zeker geen kleinigheid, hoezeer het oorspronkelijke idioom er zich ook voor mag lenen. Instrumentale kleur is - afgezien van de puur technische aspecten - toch iets dat in de verbeelding moet ontstaan en niet zomaar van Schuberts notenblad afgelezen kunnen worden. 'Die Götter Griechenlands' mag daarvan als welsprekend voorbeeld dienen. Bovendien is het strijkkwartet in compositorisch opzicht bij uitstek een ensemblekunst waarachter niets te verbergen valt: iedere aparte stem raakt weliswaar niet voortdurend de kern, maar is wel onlosmakelijk met het gehele discours verbonden. Maar het Signum is nog een stapje verder gegaan door het album de geloofsbrieven van een heus live-recital mee te geven. Wat in dit geval betekent dat het strijkkwartet D 112 als het ware is ingeklemd tussen vijf liederen en het zesde lied aansluit bij het slotdeel van het strijkkwartet D 804. Het is een procedé dat op zich niet nieuw is en in meerdere varianten reeds zijn opwachting heeft gemaakt, maar steeds weer verrassende effecten oplevert. Zo presteerde de Moldavische violiste Patricia Kopatchinskaja het als aanvoerster van het Amerikaanse Saint Paul Chamber Orchestra om de afzonderlijke delen van Schuberts strijkkwartet 'Der Tod und das Mädchen' te verweven met muziek van Augustus Nörmiger (1560-1613), John Dowland (1563-1626), Carlo Gesualdo (1560-1613), György Kurtág (1926) en een anoniem gebleven Byzantijns gezang, met als gekozen rode draad de tekst van psalm 140 (1:13), een gebed om bescherming tegen de goddelozen. Ik sta er doorgaans huiverig tegenover: het opknippen van een (vaak groot) werk met de bedoeling zowel contrast als overeenkomst daardoor goed te laten uitkomen, wat dan ten voordele zou moeten strekken van alle stukken op dat programma. Met het idee dat zij expressief of stilistisch elkander versterken (klik hier voor de recensie). Het Signum ging daarin minder ver dan Kopatchinskaja toen: de beide strijkkwartetten heeft het Signum als gesloten entiteiten gehandhaafd door de bewerkte, aanvullende liederen eraan vooraf te laten gaan of daarop te laten volgen. Zeker wat de samenstelling van dit specifieke programma betreft (waarin de verschillende compositiestadia tevens een rol spelen) vind ik dat de best denkbare benadering. Over het Duitse Signum Quartett kan ik kort zijn: een topensemble dat voor hartverwarmende vertolkingen zorgt. Welsprekende expressie en betoverende tederheid worden afgewisseld door virtuoos getinte intensiteit en een krachtige puls. Jammer dat Pentatone in het boekje heeft verzuimd om de afzonderlijke leden van het kwartet te vermelden. Dus doe ik dat maar, bij deze: Florian Donderer en Annette Walther (viool), Xandi van Dijk (altviool), Thomas Schmitz (cello). index |
|