CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2010
|
||
Schubert: Die schöne Müllerin D 795. Mark Padmore (tenor), Paul Lewis (piano). Harmonia Mundi HMU 907519 • 75' •
In Schuberts liedcyclus Die schöne Müllerin blijkt schoonheid vergankelijk te zijn. Achter de façade van een pastorale idylle ontwikkelt zich gestaag een wereld van valse hoop, diepe teleurstelling en vertwijfeling, waarin de enige uitweg nog de wenkende dood lijkt te zijn. Wat een onbereikbare liefde al niet met een mens kan doen! De vruchten aan deze volbeladen boom vallen als rijpe appels om ons heen, ze treffen ons diep in het hart en blijven - al kennen we deze liederen stuk voor stuk uit het hoofd - ons verbazen. Dat deze cyclus net als Winterreise ons als een magneet aantrekt komt misschien ook wel door de zo diep menselijke, tragische ervaring die deze muziek uitstraalt en die we o zo gemakkelijk de onze kunnen maken. Wat de jonge molenaar overkomt kan ons per slot van rekening allemaal overkomen, zij het dat we daaruit niet (meer) de fatale consequenties trekken zoals nog in de deels valse romantiek van de negentiende eeuw. Maar er is meer dan dat en we doen er goed aan om nog iets verder te kijken en in te zien dat Schuberts muziek voorwaar nog wel wat meer te bieden heeft dan een treurig eindigende love story. Dat zij de weerspiegeling is van al datgene dat het 'gewone' leven zo ontstellend moeilijk kan maken, met zijn vele hindernissen, tegenslagen en zelfs verlies. Zo bekeken neemt de Die schöne Müllerin cyclus - en binnen deze context ook Winterreise - het universele karakter aan waardoor hij tegelijkertijd tijdloos wordt. Padmore en Lewis hebben elkaar gevonden in een vooral beschouwende benadering van deze muziek. Dat levert - ik zeg het enigszins gechargeerd -aan de ene kant winst en aan de ander kant verlies op. De winst is dat in bijvoorbeeld 'Der Jäger' en 'Die böse Farbe' het zo vaak gehoorde, donderende geweld en de schreeuwerige uithalen achterwege blijven. In het slotlied, 'Des Baches Wiegenlied', gaan zanger en pianist bijna ten onder aan pure, meesterlijk ingehouden schoonheid. Daar staat dan weer tegenover dat in 'Der Neugierige' en 'Eifersucht und Stolz' Padmore wat meer had mogen doorpakken, de accenten sterker aanzettend. Een ander bezwaar geldt de al te nadrukkelijke accentuering van syllabes, die daardoor een nieuwe maat suggereren die er niet is. Daar hebben trouwens meer tenoren last van (maar laat ik ook de bariton Dietrich Fischer-Dieskau niet vergeten!). Merkwaardig dat dit 'fenomeen' in de vertolking van de Winterreise (klik hier voor de recensie) niet op de voorgrond treedt. Het is dus geen kwestie van een specifiek aangeleerde zangtechniek en dat voedt dan weer de veronderstelling dat Padmore er in dit geval bewust voor heeft gekozen. Dat daardoor vrijwel ieder woord perfect verstaanbaar is vind ik een aanwinst die ten opzichte van de bezwaren niet zwaar genoeg weegt. Een ander bijzonder aspect van deze uitvoering is het spel van Lewis dat anders dan dat van zijn grote leermeester Alfred Brendel van een grotere fantasie en van minder gekunstelde accenten getuigt. Bij Lewis verloopt het parcours vrijer, hij tilt zijn formidabele betoog wanneer nodig als het ware over de maatstreep heen, een aanpak die door Padmore volledig wordt gedeeld. Wie in deze cyclus te weinig plastisch is, zich te veel op de notenwaarden als de absolute maatstaf richt, valt wat mij betreft al gelijk af. Het wordt dan algauw schools en bloedeloos. Niets van dit alles in deze vertolking dus. Het moet echter ook weer niet doorslaan richting effectbejag. Dat gebeurt hier ook niet, maar toch blijf ik enigszins met gemengde gevoelens zitten. De in september 2009 gemaakte opname is een parel, de Steinway is perfect geïntoneerd en gestemd. De opnamelocatie (Air Studios, Lyndhurst Hall, Londen) is zo te horen vrijwel ideaal voor liederprogramma's en misschien ook kamermuziek. index | ||