CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2004 |
Schubert: Pianokwintet in A, D 667 (Forellenkwintet). Mozart: Pianokwartet in g, KV 478. Alfred Brendel (piano), Thomas Zehetmair (viool), Tabea Zimmermann (altviool), Richard Duven (cello), Peter Riegelbauer (contrabas). Philips 446001-2 • 75' • Schubert schreef het kwintet D 667 waarschijnlijk in 1819 op verzoek van Silvester Paumgartner uit Steyr, die (volgens Albert Stadler) de componist ook nog suggesties aan de hand deed omtrent de instrumentale bezetting (contrabas!) en hem wist te bewegen tot het gebruik van het lied Die Forelle, D 550 (1817) als thema voor de zes variaties. Schubert verbleef in de zomer van 1819, 1823 en 1825 in Steyr en het zonnige landschap zal - zoals jaren later ook bij Brahms in Pörtschach het geval zou zijn - zeker van grote invloed zijn geweest op dit zonoverladen opus. De koppeling met Mozarts donkere pianokwartet in g (een van de grootste kamermuziekwerken überhaupt) ligt misschien niet zo voor de hand, maar blijkt haar uitwerking hier niet te missen. Brendel voert in beide werken terecht de flonkerende boventoon, maar weet zich bijgestaan door een gezelschap dat elkaar feilloos aanvoelt en con amore met hoge concentratie grote spanningsbogen trekt. De aanpak van D 667 heeft iets verzengends zonder aan de nodige frisheid in te boeten en zet het werk in een bijzonder gloed, mett een bijna improvisatorisch karakter. Ook de lyriek krijgt volop kansen, zoals b.v. in de verdere ontwikkeling van het hoofdthema in het openingsdeel, de fraaie cellopartij in het andante en in het rijk gemoduleerde contrapunt van de variaties. Het wervelende Scherzo met Trio heeft Ländlerkarakter en baadt in een ongekende rijkdom aan instrumentale kleuren. De structuur van het van grote rijpheid en diepgang getuigende en qua conceptie aan een heus pianoconcert grenzende KV 478 uit 1785 (toen een noviteit!) wordt in hun handen van onaantastbaar graniet vanaf het bijterige unisono van de openingsmaten tot de gespierde jubel in de finale. Het tussenliggende andante in Bes is een echt rustpunt, waarin het melos onstuitbaar kan stromen. Deze uitgave zet zelfs gekoesterde, illustere voorgangers in de schaduw: D 667 met Schiff/Hagen (Decca) en Brendel/Cleveland (Philips); KV 478 met Curzon/Amadeus (Decca mono). De opname klinkt weliswaar sonoor en ragfijn, met de vleugel in goede balans met de strijkinstrumenten, maar toch lijkt hier sprake te zijn van een teveel aan microfoons, waardoor het klankbeeld incidenteel toch uiteen lijkt te vallen. Er is dan minder zicht op het totaal, alsof je als het waree dwars door het ensemble heen kijkt. index |