CD-recensie

 

© Aart van der Wal, oktober 2020

Franz Schmidt - Complete Symphonies

Schmidt: Symfonie nr. 1 in E - nr. 2 in Es - nr. 3 in A - nr. 4 in C - Notre Dame (tussenspel)

hr-Sinfonieorchester/Frankfurt Radio Symphony Orchestra o.l.v. Paavo Järvi
DG 4838336 • 3.01' • (3 cd's)
Live-opname: 29-3-2017, hr-Sendesaal, Frankfurt/M. (nr. 1); 9-3-2013, hr-Sendesaal, Frankfurt/M. (nr. 2); 28-2-2014, Alte Oper, Frankfurt/M. (nr. 3); 27-4-2018, Alte Oper, Frankfurt/M. (nr. 4 en tussenspel Notre Dame)

   

De meesten van ons kennen de Hongaarse componist Franz Schmidt wel, al is het alleen maar van het bekende tussenspel uit zijn opera Notre Dame, dat net zo bekend is geworden als dat uit Cavalleria Rusticana van Mascagni, I Pagliacci van Leoncavallo en Thaïs van Massenet (u zult er vast nog wel meer weten).

Franz Schmidt (1874-1939) behoorde met o.a. Franz Schreker (1878-1934), en Ferruccio Busoni (1866-1924) tot de componisten in de nadagen van de Romantiek. Gedrieën stonden ze sterk onder invloed van de vele kruisbestuivingen die zij in de kunstmetropool Wenen konden opsnuiven en die we in hun muziek dan ook overdadig terugvinden.

Dat Berg, Webern en Schönberg zich in de Oostenrijkse hoofdstad al volop bezighielden met wat de Tweede Weense School zou gaan heten, liet ook Schmidt min of meer koud. Zijn affiniteit lag elders, bij de monumentaliteit van Anton Bruckners orgel- en symfonische werken (hij had bij deze grootmeester uit Sankt-Florian zelfs nog gestudeerd), maar ook bij componisten als Schubert, Brahms, Liszt en niet te vergeten Reger. Schmidt was een van de vele componisten voor wie de traditioneel vast verankerde tonaliteit zo ongeveer heilig was en samen met de klassieke vormen een onaantastbaar baken vormde in zijn muzikale ontwikkeling.

Of Schmidt als rechtgeaarde opvolger van Bruckners symfonische concepten moet worden gezien is een kwestie van perceptie (de een vindt van wel, de ander vindt van niet), maar een feit is wel dat hij behoorde tot het muzikale ras van de echt symfonische denkers, zij die in staat waren om een uit de kluiten gewassen symfonie dusdanig te construeren dat vorm en inhoud met elkaar in evenwicht was en de toehoorder het als zodanig zelfs bij een eerste beluistering als een logisch geconstrueerd bouwwerk kon ervaren. Schmidt kon dat, al moet er gelijk aan worden toegevoegd dat dit in zijn Vierde symfonie naar verhouding het beste en in zijn Derde het minste is gelukt. Let wel: in relatieve betekenis. Maar mogelijk is dat de oorzaak van het feit dat alleen de Vierde echt repertoire heeft weten te houden (al lijkt een kentering op komst te zijn), een werk-uit-een-stuk, in de meest letterlijke betekenis. Het hoofdthema aan het begin (geïntroduceerd door de trompet) van het eendelige werk is bepalend voor het gehele discours: het vervolg is er vrijwel volledig van afgeleid, een concept dat bepaald niet uniek is en dat we - zij het in de nodige varianten - ook aantreffen bij bijvoorbeeld Beethovens Vijfde en Schumanns Vierde. Een conciese, overzichtelijke vorm is voor de symfonie sowieso al een zeer belangrijk uitgangspunt, zoals de grote Weense Klassieken (Haydn, Mozart, Beethoven) dat al ten overvloede hadden bewezen.

Dat brengt me op een bekend probleem dat (laat)romantische muziek veelal kenmerkt: dat de werkstructuur door de sterk uitdijende thematiek behoorlijk onder druk kan komen te staan. Geen wonder dus dat Bruckner met dat besef Beethovens 'Eroica' tot in den treure bestudeerde om vat te krijgen op diens uitgelezen vormrecept en de toepassing ervan in zijn eigen 'reuzenslangen'. De erkenning ook dat het uitgangspunt voor de symfonie het 'ideale' kopmotief dient te zijn, zij het niet meer dan de eerste zij het fundamentele stap op weg naar een zo bondig mogelijk gehouden thematiek (met uitzondering van het 'zangthema'). De exploratie ervan komt nog wel: in de doorwerking.

Bij Schubert (niet bij Brahms!) zien we die beknoptheid eigenlijk al fors kantelen, wordt de thematiek meer uitgesponnen, ontstaat in de Negende daardoor zelfs de 'himmlische Länge' waar Schumann (terecht!) zo enthousiast over was. Bij Bruckner kwam er wat dit betreft nog een stevige dimensie bij, werden hoofdthema en zangthema in de doorwerking maar ook in de vele transities nog aanmerkelijk verder uitgebreid en kwam zelfs de liedvorm in het gedrang. Het leidde tot reuzenslangen' de symfonieën van Bruckner en Mahler. De uitvergroting was tot een aparte kunst verheven, de geconcentreerde componeerstijl van Haydn, Mozart en in mindere mate Beethoven was verlaten.

Voor Schmidt gold dat niet: hij zocht de monumentaliteit niet in lengte maar in breedte en diepte; en hij slaagde daarin met vlag en wimpel. Bovendien kende hij het orkest op zijn duimpje, als voormalig cellist bij de Wiener Philharmoniker, toen zelfs nog onder Gustav Mahler. En het is uiteraard niet toevallig dat het dit orkest was dat zijn vier symfonieën ten doop hield, een waardering die tweezijdig moet zijn geweest, want de Derde symfonie droeg Schmidt speciaal op aan het orkest (Franz Schalk, de dirigent die samen met zijn broer in hun 'verbeteringswoede' maar niet van Bruckners partituren kon afblijven, leidde de eerste uitvoering in de Musikverein op 2 december 1928).

In discografisch opzicht is het decennialang stil gebleven rond de componist Franz Schmidt. Zo verging het zoveel componisten, waaronder niet de minsten. Totdat een label zich ervoor begint te interesseren, schoorvoetend een begin maakt met de 'ontdekking' van het oeuvre, waarna er vanzelf wel meerdere volgen. In het geval van Schmidt overigens een bescheiden oeuvre, dat niet veel meer telt dan vier symfonieën, twee pianoconcerten, twee opera's, drie pianokwintetten, twee strijkkwartetten maar - in navolging van Max Reger (1873-1916) - wel een groot aantal orgelwerken. Met behulp van de zoekfunctie op onze thuispagina kunt u daarvan zo het een en ander terugvinden.

De vier symfonieën zijn als set inmiddels tamelijk goed in de catalogus vertegenwoordigd. Zo verscheen er in 1987 een complete set op het Tsjechische Opus-label met het Omroeporkest van Bratislava (tevens de geboortestad van de componist, het in de toenmalige dubbelmonarchie gelegen Pressburg) onder L'udovít Rajter (toen nog op lp, in 1994 op cd verschenen), in 1996 gevolgd door Chandos met de door Neeme Järvi geleide symfonieorkesten van Chicago en Detroit, waarna in 2007 Querstandt het stokje overnam met het MDR-Sinfonieorchester onder zijn toenmalige chef Fabio Luisi. Naxos was voor zover mij bekend rond 2009 de laatste in de rij, met het symfonieorkest van Malmö met op de bok Vassily Sinaisky. Dan zijn er nog de nodige 'losse' uitgaven op EMI, Decca, MDG, Pentatone, Deutsche Grammophon en last maar zeker not least de onlangs besproken, bijzondere fraaie uitvoering van de Vierde symfonie onder leiding van de nieuwe chef van de Berliner Philharmoniker, Kirill Petrenko (klik hier).

De discografische opmars van het symfonisch oeuvre van Schmidt vindt althans voorlopig wat mij betreft zijn bekroning in de onlangs uitgebrachte DG-box, bijzonder fraai opgenomen en daarmee een zonder meer indrukwekkende afspiegeling van vier bijzonder geslaagde live-concerten op twee verschillende locaties in Frankfurt am Main: de 'Sendesaal' van de Hessische omroep en de Alte Oper.

Wat daarbij al direct opvalt is het verfijnde orkestspel, de perfecte timing, de fraai uitgesponnen lyriek, de logische voorbereiding en opbouw van de climaxen, de afgewogen dynamiek, maar ook in meer algemene termen wat vorm en inhoud betreft de conceptuele cohesie binnen het geheel. Wat de luisteraar echter vooral aan zijn stoel bindt: de sprankeling en de spanning die - ogenschijnlijk intuïtief - worden gegenereerd en dan niet alleen als het er dynamisch op aankomt, maar ook in bijvoorbeeld het expressieve legato in de langzame delen. Treffend is ook dat Järvi geen poging heeft gedaan om de door de componist bepaalde grenzen uit te vergroten. Terecht dat hij koos voor het klassieke evenwicht in dit romantische idioom. Een klassieke benadering maar met een romantische geest die daardoor ook volkomen recht doet aan Schmidts transparante orkestratie; en dat met een souplesse die grote bewondering afdwingt. Zoals ook pregnante houtblazers, briesend koper en wervelende strijkersfiguren bijdragen aan het fenomenale aura dat deze vertolkingen omgeeft.

Het afzetten van die ene uitvoering ten opzichte van de andere pakt vaak uit als een een hachelijke onderneming. Omdat er zoveel parameters in het spel zijn. Daarom heeft iedereen het recht op zijn eigen subjectiviteit en al helemaal als het om het beoordelen van muziek gaat. Er spelen (letterlijk!) zoveel verschillende componenten in de meest uitenlopende (grijs)tinten dat van een grootste gemene deler al helemaal geen sprake kan zijn. Het is zelden of nooit alleen maar zwartwit. En áls we het dan over een 'ideale' uitvoering hebben, dan altijd met de gedachte dat het misschien niet beter maar wel anders kan. Wat me dan tevens op deze door Paavo Järvi gedirigeerde set brengt.

Wie het gehele veld van complete sets overziet kan niet de conclusie trekken dat die van Paavo Järvi - ondanks alle denkbare accolades - onverkort de beste is. Evenmin geldt 'zo vader, zo zoon'. Anders dan bij zoon Paavo hangt bij vader Neeme de nagestreefde monumentaliteit te zeer samen met daardoor te lage tempi, waardoor de spanning nodeloos wegvloeit. Ook in de langzame(re) delen heeft Schmidt de bij Bruckner opgedane lessen in de praktijk gebracht: 'langsam, aber nicht schleppend'. Die cursivering schiet er bij Neeme nogal eens bij in.

Ik beperk me wat dit betreft tot de constatering dat het in mijn perceptie niet of nauwelijks mogelijk is dat het technisch én interpretatief nog beter kan. Wat daarin in belangrijke mate meeweegt is de gloeiende intensiteit die uit deze live-concerten voortdurend opborrelt, het expressieve krachtenveld dat zich als zodanig kan ontwikkelen (dit zijn geen studio-opnamen, al kan er nadien wel degelijk nog aan zijn 'gesleuteld') en dat deze vier symfonieën werkelijk in vuur en vlam zet. Dat ondanks de twee verschillende locaties het klankbeeld toch homogeen is doet vermoeden dat de akoestische component alsnog achteraf een digitale bewerking heeft (moeten) ondergaan, wat ik echter niet als storend heb ervaren. Integendeel zelfs. Het is op mijn apparatuur de mooiste opname van de vier symfonieën tot nu toe. Kortom wat mij betreft is deze set een regelrechte voltreffer die de schitterende muziek van Franz Schmidt in het mooist denkbare licht heeft gezet. Het is geen objectief oordeel. Het is slechts mijn oordeel.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links