CD-recensie

 

© Aart van der Wal, december 2020

Saint-Saëns: Vioolsonate nr. 1 in d, op. 73 - Cellosonate nr. 1 in c, op. 32 - Pianotrio nr. 2 in e, op. 92

Renaud Capuçon (viool), Edgar Moreau (cello), Bertrand Chamayou (piano)
Erato 0190295167097 • 76' •
Opname: juli 2020, Studio, Cité de la musique et de la danse, Soissons

   

Het was Camille Saint-Saëns (1835-1921) die een belangrijk stempel heeft gedrukt op de Franse muziek in de tweede helft van de negentiende eeuw. Eens gedoodverfd als wonderkind en zich al spoedig ontwikkelend tot een componist van uiterst bevallige lyriek in de klassieke vorm was hij geen nieuwlichter, waardoor hij al vrij kort na zijn dood werd afgeschreven als een middelmatige componist die zich bediende van een inmiddels achterhaalde, ouderwetse stijl. Kortom een toondichter die niet componeerde volgens de heersende tijdgeest (al had hij wel degelijk invloed gehad op componisten als Fauré en Ravel). Dat beeld is geruime tijd later zowel in Frankrijk als daarbuiten enigszins bijgesteld, al is het helaas wel zo dat zijn echt bekende werken zich beperken tot zijn Orgelsymfonie en het Carnaval der Dieren. Laat staan dat zijn kamermuziek de aandacht heeft gekregen die zij wel degelijk verdient.

Drie van de beste Franse musici, de violist Renaud Capuçon, de cellist Edgar Moreau en de pianist Bertrand Chamayou, hebben - en met succes - de muzikale verdediging op zich genomen van deze drie uitgelezen kamermuziekwerken: de Eerste vioolsonate op. 75 (1885), de Eerste cellosonate op. 32 (1872) en het Tweede pianotrio op. 92 (1892).

Een gelukkige keuze dus, want wat deze drie werken (ze staan gedrieën in mineur) bovenal duidelijk maken is dat Saint-Saëns wel degelijk geïnspireerde muziek schreef die ook echt weet te beklijven. Wat daarbij mogelijk mede een rol heeft gespeeld is de belangrijke rol die de piano inneemt in de wetenschap dat de componist tevens een briljante pianist was en dat ook in zijn composities tot uitdrukking bracht.

De vraag doet zich daarbij tevens voor in hoeverre Saint-Saëns zelf wel zo enthousiast was over zijn kamermuziek. Zo schreef hij in juni 1892 vanuit Genève aan Charles Lecocq:

‘Je travaille tout doucement à un Trio qui fera, je l'espère bien, le désespoir des gens qui auront la malchance de l'entendre, J'en ai pour tout l'été à perpétrer cette horreur; il faut bien s'amuser un peu.'

Dat was overigens nogal bezijden de waarheid, want Saint-Saëns was al in maart, toen hij in Algiers verbleef, aan het trio begonnen en eenmaal in Genève was het vrijwel voltooid. Qua structuur loopt het vijfdelige trio al vooruit op wat later onder anderen Paul Hindemith en Béla Bartók als vormmodel zouden omarmen.

Met deze drie kamermuziekwerken maakt u, voor zover u dat uiteraard nog niet heeft gedaan, kennis met een ronduit fascinerende en facetrijke kant van Saint-Saëns' toch bepaald niet geringe componeerkunst en dan bovendien in uitvoeringen die geen wens onvervuld laten en door het bekende koppel Michael Fine en Erdo Groot net zo fraai zijn opgenomen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links