CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2025 |
In die wonderlijke klankwereld van Maurice Ravel neemt zijn Moeder de Gans een al even kleurrijke én bijzondere plek in. De orkestrale kleurenpracht (en dat niet alleen...) die de componist de vijf deeltjes meegaf, is van een sprookjesachtige schoonheid. Maar dat heeft de cellist Alain Brunier er niet van kunnen weerhouden om een transcriptie te maken voor strijkkwartet. Het lijkt een modegril te zijn geworden: de ene bewerking die over de andere buitelt, in een blijkbaar onverzadigbare honger naar nieuwe uitvoeringsmogelijkheden om aldus ensembles in staat te stellen stukken uit te voeren die niet specifiek voor hen zijn geschreven. Wat sommigen misschien niet weten is dat Ravel Ma Mère l'Oye oorspronkelijk voor pianoduet schreef, bestemd voor de kinderen Mimi en Jean Godebski, toen respectievelijk zes en zeven jaar oud. De componist gaf het ook een ondertitel mee: Cinq pièces enfantines, 'Vijf kinderstukken', geënt op sprookjesverhalen van onder anderen Charles Perrault en Madame d'Aulnoy. Dat was in 1910. Een jaar later volgde de orkestratie met tevens nog een uitbreiding om het geschikt te maken als ballet. Brunier heeft dat ten aanzien van Ma Mère l'Oye de nodige hoofdbrekens gekost, met als uitgangspunt dat de luisteraar het werk opnieuw ontdekt door een ander soort muzikale alchemie te beoefenen waardoor onze manier van luisteren wordt vernieuwd, maar tegelijkertijd de geest die door de deeltjes waait niet wordt aangetast. Het lijkt een onmogelijke opgave. In het tekstboekje licht hij het door hem gevolgde proces uitvoerig toe:
Bruniers belangrijkste uitgangspunt was, we lazen het al eerder, dat de luisteraar het werk opnieuw ontdekt, maar of dat wel zo nodig is? Wie echter uitziet naar een geheel andere andere kijk op Ravels kleurrijke meesterwerk zal zeker niet worden teleurgesteld, want Brunier heeft zonder enige twijfel inventief vakwerk afgeleverd. Dat geldt eveneens voor de vibrafonist die zich aan de bewerking van vijf deeltjes uit Le Tombeau de Couperin voor vibrafoon en strijkkwartet heeft gewaagd. Dankzij de zo bijzondere eigenschappen van het instrument heeft het, in samenhang met het strijkkwartet, zonder meer een boeiend klankspel opgeleverd. Ook in dit geval is de afstand tot het origineel (de zesdelige pianoversie van 1917 en de vierdelige orkestversie van 1919) logischerwijs groot. Het enige, tevens meest substantiële werk in zijn originele vorm op deze cd is het Strijkkwartet in F, gecomponeerd in 1902, zijn enige en nog duidelijk onder invloed van Debussy (waarbij men zich mag afvragen of het per saldo niet nóg beter is dan het in 1893 door zijn toen 31-jarige tijdgenoot voltooide Strijkkwartet).
In de vertolking door het Quatuor Debussy komen de drie stukken bijzonder fraai tot leven, met de nodige flair en finesse, maar ook vervuld van pure klankschoonheid én met de vereiste Gallische sfeer die er eveneens uit spreekt. Frisheid en vitaliteit zijn andere. al even belangrijke kenmerken van dit voortreffelijke en avontuurlijke spel, waarin ook Franck Tortiller (*1963) zich van zijn beste muzikale kant laat horen. Ook de opname is bijzonder goed geslaagd. Wie niet of nauwelijks iets tegen deze bewerkingen heeft, wacht fascinerende vertolkingen op muzikaal zeer hoog niveau. index |
|