CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2018
|
Drie belangrijke werken van Maurice Ravel (1875-1937), gestoken in een ietwat ander jasje. Twee daarvan schreef de Fransman voor een relatief klein orkest: Le tombeau de Couperin en Ma mère l'oye. Achter die kleinere bezetting huizen twee verschillende redenen. Moeder de gans is het sprookje dat Ravel terugvoerde naar zijn jeugdjaren, terwijl het Couperin-monument een sobere muzikale hommage is aan zowel zijn in de Eerste Wereldoorlog gestorven vrienden als aan de stilistische verworvenheden van de Franse barokmuziek. Een oorlog overigens, waaraan ook Ravel - in zijn rol van gewondenverzorger - zelf deelnam. Hij heeft de verschrikkingen ervan niet alleen gezien, maar ook aan den lijve ondervonden. Shéhérazade, het derde werk op dit programma (het flankeert de beide overige stukken), is een 'ouverture de féerie', en van een sprookjesachtige allure, precies zoals de titel al aangeeft. Het stuk wordt helaas zelden uitgevoerd, zowel op het podium als in de studio, wat mogelijk te maken heeft met zijn vroege ontstaan in Ravels loopbaan (1898) als componist. Soms wordt de meest kostelijke muziek afgedaan met de nietszeggende opmerking 'jeugdwerk'. Stress bij het musiceren kan van belangrijke toegevoegde waarde zijn. Tegenwoordig lijkt dat geen factor meer van belang te zijn, wat duidelijk afbreuk doet aan wat we (nog) onder 'authenticiteit' verstaan. Wat de componist tijdens het schrijven in gedachten had was vanuit het instrumentaal perspectief bepaald anders dan zoals we die muziek nu horen. Dat geldt niet alleen voor de hout- en koperblazers, maar ook voor de strijkinstrumenten (toen uitsluitend uitgerust met darmsnaren). We moeten echter niet in een dogmatische en daarmee inerte toestand verzeild raken door authenticiteit op dit vlak als hoogste goed te gaan beschouwen. Ieder tijdsgewricht vraagt om de interpretatie die daarbij past en wie deze opvatting niet huldigt blijft onherroepelijk vastgeroest zitten in 'wat eens was' (of waarvan wordt gedacht dat het zo was.) Afgezien van dit gefilosofeer: Roth en zijn troepen zetten een fenomenale Ravel neer, met veel kleur en fleur, ritmische finesse, perfecte attaque en superieure articulatie. De 'oude' instrumenten dragen daar zeker hun steentje aan bij. De gelaagde textuur wordt niet alleen door het fenomenaal spelende orkest tot in de puntjes geëtaleerd, maar ook in de strikt heldere opname. Als ik uiteindelijk de balans zou moeten opmaken? Het instrumentarium is - ook hoorbaar! - van minder importantie dan wat de dirigent - en daarmee uiteraard het orkest - vanuit de partituur klaarspeelt. Roth (alleen afgaande op zijn Duits klinkende achternaam doet misschien niet vermoeden dat hij van Franse origine is, de zoon van de beroemde organist Daniel Roth) treedt met zijn Ravel (en dat gold al eerder, met zijn visie op het complete ballet Daphnis et Chloé) duidelijk in de voetsporen van een aantal belangwekkende voorgangers: Monteux, Ansermet, Boulez, Haitink en Martinon. Evenals zij laat Roth zich niet verleiden tot alleen pure klankschildering, maar doet hij met deze partituren veel meer: ook hij toont zich een meester in het creëren van spanningen en contrasten, is uitgesproken eigentijds in zijn benadering van deze kostelijke partituren en vormt het 'authentieke' instrumentarium niet meer dan een bescheiden middel om zijn doel te bereiken. Van dat laatste hoeft dus niet meer te worden gemaakt dan wat het daadwerkelijk is. Terwijl Roths interpretatie daar ver bovenuit steekt. En om dat laatste is het toch uiteindelijk begonnen! index |
|