CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2014
|
Jean-Philippe Rameau (1683-1764) mag gerust een laatbloeier worden genoemd, want het duurde lang alvorens hij succes oogstte, en dat ging zeker niet zonder strijd. Nog in 1733 werd de vijftigjarige componist stevig onder vuur genomen nadat zijn eerste opera, Hyppolyte et Aricie, was uitgevoerd. Die uitvoering ontlokte bijna een ideologische strijd tussen de aanhangers van Lully's operastijl en de voorstanders van de 'nieuwe orde', die in Rameau hun excellente representant meenden te hebben gevonden. Rameau beweerde daarbij bij hoog en bij laag dat hij juist een 'volgeling' van de grote Lully was, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat hij daar zelf in geloofde, want de stijl van Rameau was beduidend gewaagder en grilliger, en daardoor ook verrassender, met een zeker gevoel voor het 'juiste effect', zonder daarbij in epaterende uiterlijkheden te vervallen. Een wonderlijke mengeling van lieflijke charme, furioso en bijtende doortastendheid. Rameau's verdienste als muziektheoreticus stond in Frankrijk lange tijd op gespannen voet met zijn naam als componist (hij schreef toen voornamelijk klavecimbelwerken), want in die tijd viel dat buiten de gevestigde, muzikale orde: schrijven óver muziek verdroeg zich niet zo goed met het componeren ván muziek. Die vreemdsoortige opvatting die breed werd gedragen, was er de voornaamste oorzaak van dat men Rameau als componist niet zo zag zitten, wat hij moet hebben betreurd, want Rameau hechtte grote waarde aan de muziektheorie als wetenschap. Zijn in 1722 gepubliceerde studieboek over harmonie, Traité de l'harmonie réduite à ses principes naturels, leverde Rameau als theoreticus een zekere bekendheid op, maar het traktaat bleek algauw even omstreden als ruim een decennium later zijn eerste opera. Een jaar later probeerde Rameau in Parijs een stevige voet aan de grond te krijgen, maar zijn nogal oppervlakkige theatermuziek oogstten geen succes en voorzag hij zich in zijn levensonderhoud door het geven van klavecimbellessen. Die ietwat deplorabele toestand veranderde ingrijpend na Rameau's kennismaking met de Parijse kunstliefhebber La Riche de la Pouplinière, die puissant rijk was en er zijn hand niet voor omdraaide om een kasteel hier en een kasteel daar te kopen en grote investeringen te doen in de beeldende kunst. In een van die kastelen in de omgeving van Parijs hield La Riche er zelfs een heus orkest, bestaande uit zo'n vijftien musici op na, zomaar, voor zijn eigen plezier. In 1731 werd Rameau door La Riche tot 'kapelmeester' benoemd, een functie die de Franse componist meer dan twintig jaar zou bekleden. Maar belangrijker was dat La Riche in heel Frankrijk over voor Rameau zeer waardevolle contacten beschikte en allerlei financiële bronnen wist aan te boren waarmee Rameau als hoogst gewaardeerde Compositeur Française kon worden gepousseerd. Na de uitvoering van Pergolesi's La serva padrona in 1752 in de 'Italiaanse stijl' werd de roep om een componist die de Franse operatraditie weer nieuw leven in kon blazen, door Rameau beantwoord. Het pad was geëffend, de mogelijkheden waren in optima forma aanwezig en niets kon Rameau's streven naar een nieuwe operacultuur meer in de weg staan. Eerlijk gezegd heb ik het zelf niet zo op Rameau's 'opéra-ballet' stijl, want hoe kostelijk de muziek op zich ook is, van een echt dramatische setting valt helaas niet veel te bespeuren, nog in de hand gewerkt door het heterogene karakter ervan. Wat minder besmuikt: het geheel hangt als los zand aan elkaar, waarbij wel zang en dans elkaar goed in evenwicht houden. Het zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Castor et Pollux en Hippolyte et Aricie, geen volwaardige opera's. Daar zijn nu nieuwe opnamen bijgekomen van Le Concert des Nations onder leiding van de uiterst energieke Catalaanse gambist en dirigent Jordi Savall. Een topensemble, gespecialiseerd in de Oude Muziek, dat met groot raffinement, fijnmazig en tegelijk in grootse hofstijl deze muziek tot leven brengt. De contrasten tussen grandeur en ingetogen expressie, drama en lyriek, worden subliem uitgewerkt en twee cd's lang volgehouden. Wie in januari het ensemble in Amsterdam of Rotterdam heeft gehoord, weet dat het spelniveau uitzonderlijk hoog is en dat - in tegenstelling tot zoveel andere ensembles - er weinig 'nabewerking' nodig is. Savall heeft zich wat dit betreft al eerder duidelijk uitgesproken: hij begint pas aan een opname als de muziek minstens een jaar of twee op het speelplan heeft gestaan, een opvatting overigens die ook Karajan huldigde. Daarnaast wil hij zo weinig mogelijk microfoons zien en horen, een vorm van technisch minimalisme die voortdurend zegenrijk uitpakt. Deze Alia Vox opnamen klinken weer voortreffelijk, met een fraaie gloed over het instrumentarium, goed in balans en met de akoestiek als een echt 'levend organisme'. Alles doet mee en werkt mee om er spetterende uitvoeringen van te maken. Een echt Rameau-feest! Deze fraai gedocumenteerde en van prachtige illustraties voorziene uitgave heb ik inmiddels bovenaan mijn voorkeurslijstje geplaatst. En wie niet over een surround-installatie beschikt: ook in 'gewoon' stereo zijn deze uitvoeringen evenmin te versmaden! index |
|