CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2025 |
In de directe omgeving van het zich deels in het kanton Luzern gelegen Vierwoudstedenmeer ligt het dorpje Weggis, waar aan de Zinnenstrasse 6 de Villa Senar is gevestigd, die Sergei Rachmaninov in 1930 als zijn zomerverblijf had uitgekozen. Daarmee is het zowel een historische als culturele locatie van belang. De Russische componist werkte er onder meer aan zijn Paganin-rapsodie en de Derde symfonie.
De 'historische' Steinway in de villa is gelukkig bewaard gebleven, al zal er in de loop der tijd ongetwijfeld wel het een en ander aan zijn gerestaureerd. Of daardoor de oorspronkelijke klank én de speltechnische mogelijkheden een verandering hebben ondergaan weet ik niet (ik heb meerdere bronnen hierover geraadpleegd, maar er geen eenduidig antwoord op gekregen).
Wat ik wel weet is dat Melnikov niet de eerste pianist is die door de beheerders van de villa (die open is voor toeristisch bezoek) in de gelegenheid werd gesteld om op het instrument te spelen. Er circuleerden al meerdere opnamen van, op Deutsche Grammophon met Mikhail Pletnevs 'Hommage à Rachmaninoff' en op Sony Classical met Behzod Abduraimov. De Steinway is een verlengd model dat speciaal werd gebouwd voor de componist én pianist ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, drie jaar nadat hij de villa had betrokken. Het is nog steeds een plek die grote rust uitstraalt, met een schitterend uitzicht op het Vierwoudstedenmeer.
De klank van de Steinway wordt voor de luisteraard thuis niet alleen bepaald door het instrument, maar ook door enerzijds de pianist en anderzijds de opname. Geen wonder dus dat de vleugel op de DG-opname ánders klinkt dan op die van Sony, en dat de HMM-registratie weer een ándere klank laat horen. En die verschillen zijn groter dan menigeen misschien denkt. Het midden- en discantgebied is, althans vergeleken met de huidige Steinway nogal aan de dunne kant, terwijl het (sub)contra-octaaf juist veel gloed en warmte bezit en daardoor sterk overeenkomt met hoe wij de Steinway-vleugel klankmatig kennen. Het staat gelijk aan het intrappen van een open deur dat de muziek zelf en niet het gebruikte instrument het meest fascinerend is. Over de Chopin-variaties op. 22 (opnieuw een open deur: die worden véél te weinig uitgevoerd) schrijft Melnikov in het tekstboekje dat hij het er niet mee eens is dat de symfonische werken van Rachmaninov voortkomen uit zijn op de piano gerichte denkwijze (dat het zo zou zijn is volgens mij sowieso regelrechte onzin, want in zijn symfonieën en symfonische dansen valt er geen enkel spoor van te bekennen). En ... dat de Chopin-variaties eerder het tegenovergestelde aantoont: dat die zijn ontworpen vanuit een symfonisch gerichte manier van denken, zoals volgens Melnikov blijkt uit het Più vivo gedeelte in Variatie nr. 21: muziek die de 'meest succesvolle momenten uit Rachmaninovs orkestraties oproept,' aldus de pianist. Het blijft pure speculatie, maar voor Melnikov voelt het alsof deze Chopin-variaties sterk zijn gemodelleerd naar Schumanns Symphonische Etüden. Doordat er eenvoudigweg téveel overeenkomsten tussen beide stukken zijn aan te wijzen om ze af te doen als toeval. Voor Melnikov zijn de meest opvallende 'footprints' Rachmaninovs vijftiende variatie en Schumanns Etude nr. 5, variatie nr. 4, naast de overeenkomst in structuur, textuur en karakter van beide finales en de keuze van beide componisten om de voorlaatste variatie te presenteren als een lyrische canon in een verre toonsoort — voor Rachmaninov is dat Des-groot, een toonsoort die al eeuwenlang met de liefde wordt geassocieerd. In deze variatie presenteert Rachmaninov het thema van Chopin (dat zich niet leent voor meerstemmige behandeling) in een canon, als tegenstem met zichzelf, terwijl het hoogtepunt wordt bereikt in lyrische en nostalgische ontladingen die alleen hem eigen zijn. Deze variatie alleen al vormt een compositorische prestatie van de hoogste orde. Lyriek en nostalgie komen ook in hun volle muzikale bloei terug in de Romances op. 21, 26 en 34, waarvan voor dit album een bloemlezing is samengesteld en waarin Melnikov zich - gelukkig! - niet de rol van een de zangstem trouw volgende begeleider heeft aangemeten, maar de pianopartij tot saillante 'medeverteller' in de verschillende en soms sterk contrasterende verhaallijnen heeft gepromoveerd. Een pianopartij dus die onder zijn handen echt leéft, en die op de zangstijl van zijn landgenote, de Russische sopraan Julia Lezhneva, een expressief stuwend effect heeft. Ik heb al zo vaak ervaren, hoezeer de pianist buiten de door de componist gebaande paden om bijdraagt aan de expressieve verlevendiging van het discours. Of juist niet... Rachmaninov gebruikte Chopins twintigste Prélude van op. 28 als fundament voor zijn tweeëntwintig variaties, gecomponeerd tussen 1902 en 1903 op het familielandgoed Ivanovka, in de regio Tambov, zo'n 600 kilometer ten zuidoosten van Moskou. Het was het zomerverblijf van een welgestelde familie, met zijn uitgestrekte velden en vrijwel geen dorp in de wijde omgeving al even rustgevend als de latere Villa Senar. Ook dit landgoed is bewaard gebleven en dient nu, evenals Senar, als museum en cultureel centrum (met onder andere muziekfestivals). Het nogal eigenzinnige klankkarakter van de Steinway is bij Melnikov in de best denkbare handen, wat mij op zich al een prestatie van formaat lijkt. Dat vanaf de centrale C zijn spel enigszins droog en afstandelijk uit de luidsprekers komt schrijf ik eerder toe aan de eigenschappen van het instrument dan aan de pianist of de opname. Daar staan wel grote helderheid en subtiliteit in Melnikovs exquise stemvoering tegenover (wat in menige variatie het al even uitgelezen contrapunt de nodige pregnantie meegeeft). Zoals ook in de vele kleurstellingen het zeer hoge niveau van dit pianospel wordt weerspiegeld. Gevoegd bij de al even verbeeldingsvolle vertolking van de - eveneens weinig uitgevoerde - Romances, waarin Lezhneva (haar grote expressieve bereik vertoont geen spoortje ongewenste stress - zelfs niet in op. 26 nr. 9) en Melnikov zich presenteren als het ideale liedduo voor dit repertoire, is dit echt een album om van te likkebaarden. Dat de Steinway daar enigszins bij achterblijft, kan daarbij niet of nauwelijks een beletsel vormen. De slotvariatie gaat vrijwel attaca over in de Romance op. 26 nr. 3, maar dat heb ik niet als een bezwaar ervaren. Integendeel zelfs, want het past naadloos als overgang. index |
|