CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2021


Rachmaninov: Symfonie nr. 1 in d, op. 13 - Symfonische dansen op. 45

Philadelphia Orchestra o.l.v. Yannick Nézet-Séguin
DG 4839839 • 80' •
Live-opname: sept. 2018 (Symfonische dansen); juni 2019 (Symfonie); Kimmel Center for the Performing Arts,
Verizon Hall, Philadelphia

   

Toen Yannick Nézet-Séguin in december 2006 werd voorgesteld als de nieuwe chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest met ingang van het concertseizoen 2008-2009 zal niemand, zelfs zijn voorganger Valery Gergiev niet, hebben kunnen bevroeden dat het dan 31-jarige talent al vrij spoedig daarna de (muzikale) wereld zou gaan veroveren. Maar er was die vooruitziende blik, niet alleen bij het orkest in in Rotterdam maar ook in Londen, waar niet toevallig hem vrijwel gelijktijdig nog benoeming wachtte: die van vaste gastdirigent bij het London Philharmonic Orchestra, ook al bepaald niet het minste ensemble. En hij was van ver gekomen: het in het Canadese Montréal zetelende Orchestre Métropolitain.

Die verstandige keuzes hebben zich dubbel en dwars uitbetaald, niet alleen in Rotterdam en Londen, maar later ook in geheel Europa, met als voorlopige bekroning zijn aanstelling als ‘music director' van de Metropolitan Opera in New York en chef-dirigent van het Philadelphia Orchestra. Ook dit zullen, naar ik vermoed, ‘slechts' tussenstappen blijken te zijn.

Maar het zijn voorlopig ‘moeilijke' posten in zowel New York als Philadelphia, waar niet alleen door Covid-19 de budgetten enorm onder druk staan, maar waar ook voor de orkestmusici een wezenlijk financieel vangnet ontbreekt. In New York is de financiële positie van het voltallige personeel zelfs uitermate treurig, zo niet uitzichtloos: sinds de uitbraak van het virus heeft het zelfs geen salaris meer ontvangen, een weinig verheffend schouwspel op een van de belangrijkste operatonelen in de wereld en waarvan intendant Peter Gelb als de kwade genius wordt aangewezen.

Alleen al wat de muziek van Rachmaninov betreft kan het Philadelphia Orchestra zeker op een rijke geschiedenis bogen. Een historie die feitelijk begon met de chef-dirigent Leopold Stokowski, waarna in 1938 Eugene Ormandy het stokje van hem overnam (Stokowski bleef nog tot in 1941 als dirigent aan het orkest verbonden), een positie die hij maar liefst 44 jaar zou bekleden: eerst in 1980 ging niet alleen voor het orkest het zo belangrijke ‘tijdperk-Ormandy' ten einde. IJverig tot aan het slot, met tussen de 100 en 200 concerten per jaar.

Ook Sergej Rachmaninov heeft in de geschiedenis van het Philadelphia Orchestra eerst onder Stokowski en later onder Ormandy een belangrijke rol gespeeld. De eerste roerselen van die snel groeiende verbondenheid tussen Rachmaninov en het orkest was de eerste uitvoering van het symfonisch gedicht 'Dodeneiland' (de muzikale inspiratie kwam van het gelijknamige schilderij van Arnold Böcklin), die in 1913 onder leiding van Stokowski in Philadelphia plaatsvond.

Mijn eerste kennismaking met de muziek van Rachmaninov en de 'Philadelphians' was ergens in de jaren zestig waren de drie lp's (ik koester ze nog steeds) op het bekende Columbia Masterworks label met Rachmaninovs drie symfonieën (de eendelige 'Jeugsymfonie' bleef buiten schot) onder Ormandy, uitvoeringen waar (toen al!) de vonken vanaf spatten. Het was ook Ormandy die met ‘zijn' Philadelphia Orchestra op 3 januari 1941 de première gaf van Rachmaninovs laatste, aan Ormandy en zijn ‘Philadelphians' opgedragen, orkestwerk: de Symfonische dansen, in het bijzijn van de componist.

Sergej Rachmaninov met Eugene Ormandy tijdens een repetitie met het Philadelphia Orchestra in Philadelphia

Er was ook de in die tijd zo gewaardeerde ‘Philadelphia Sound', waarvan de oorsprong bij Stokowski (hij was ‘music director' van 1912 tot 1938) lag en die door Ormandy onverkort werd voortgezet en vervolgens verder ontwikkeld. Het waren met name de strijkers die baadden in een opulente klankweelde die de donker getimbreerde muziek van Rachmaninov in het bijzonder ten goede kwam. Wie naar de opnamen van toen luistert (zij het met de kanttekening dat menige CBS-opname uit die tijd ietwat schraal uit de luidsprekers komt) raakt niet alleen onder de indruk van de verzadigde vioolklank, maar ook van de warmbloedige celli en diep grommende bassen. Dat die ‘Philadelphia Sound' zich zo kon ontwikkelen had echter nog een reden: de weinig toegeeflijke akoestiek van de ‘Academy of Music' die het noodzakelijk maakte om als het ware daarvoor te compenseren.

Een belangrijk onderdeel van die muziekgeschiedenis zijn de opnamen waarin Rachmaninov zelf te horen is, als pianist in de vier pianoconcerten en de Paganini-rapsodie, met de dirigenten Stokowski en Ormandy), maar ook als dirigent (Vocalise). Dat Rachmaninov graag in Philadelphia kwam zegt het nodige over de kwaliteit van orkest en dirigent, maar ook over het publiek en de gastvrije ontvangst.

Zo bezien is wat Philadelphia betreft sprake van een belangrijke Rachmaninov-erfenis, die vrij onlangs een nieuwe impuls kreeg door de vier pianoconcerten en de Paganini-rapsodie met Daniil Trifonov en de huidige chef van het Philadelphia Orchestra, Yannick Nézet-Séguin. Daaruit bleek al welk een grote Rachmaninov-dirigent de Canadees is en welke inspiratiebron Trifonov voor hem moet hebben betekend.

Nu hebben we dan de Eerste symfonie (de roemruchte voorgeschiedenis ervan is alom bekend) en de Symfonische dansen die het spits mogen afbijten van wat ongetwijfeld een complete cyclus gaat worden. Mijn eerste indruk was al die van een spectaculair luisterfeest (ook: wát een opname!), en na herhaald beluisteren groeide alleen maar mijn bewondering voor deze dirigent en dit orkest.

Yannick Nézet-Séguin mag dan een (Franstalige) Canadees in hart en nieren zijn, het zijn de donkere, bijna verschroeiende orkestkleuren en de diep gewortelde tragiek die deze beide uitvoeringen zo intens Russisch maken, met de bevlogenheid die past bij een duidelijk vormgegeven romantische opvatting van de beide werken. De gekozen tempi zijn breed, de aanloop naar de climaxen wordt met dramatische meesterhand voorbereid en de uitwerking ervan is exemplarisch, terwijl in de lyrische passages de houtblazers excelleren in kameleontische betovering. Het koper op zijn beurt mag dan nog zo briesen, het is wel subliem ingeweven in een consistent gehandhaafde, voorbeeldige orkestbalans. Terecht dat met zoveel drama in de hoekdelen de lyriek in de langzame delen een fractie wordt teruggenomen en er nergens overdreven wordt gezwelgd (wat Ormandy evenmin deed, maar waar 'showman' Stokowski bepaald anders over dacht). Ook geredeneerd vanuit de (bij Rachmaninov altijd omvangrijke) structuur is het evenwicht tussen vorm en inhoud bij een topdirigent als Nézet-Séguin duidelijk te herkennen. Zelfs Pletnev haalt met zijn Russische orkest – hoe indrukwekkend op zich ook - dit niveau niet.

En dan is er last but not least…een béést van een opname die met alle illusie (de onmogelijkheid van een symfonieorkest in de huiskamer) die erbij hoort mij op het puntje van de stoel bracht. Alles tezamen is dit geen product van slimme marketing maar van absolute puur muzikale topklasse. Op naar de overige twee (of drie, de 'Jeugdsymfonie' meegerekend) symfonieën!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links