CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2025 |
Henry Purcell (1659–1695), de 'Engelse Orpheus' ('Orpheus Brittanicus'), wordt door velen beschouwd als de grootste Britse componist van zijn tijd, waar zeker het nodige voor te zeggen valt. Al is het zoals zo vaak nooit helemáál zwart-wit. Wat echter ondubbelzinnig een feit is: dat hij in zijn muziek de verfijnde polyfonie van grote voorgangers als Thomas Tallis (1505-1585) en William Byrd (1540-1623) wist te verbinden met de Franse hoofse stijl (waaronder de kleur- en contrastrijke verscheidenheid aan dansvormen vermengd met de al even karakteristieke ritmiek van een Lully) en uiterst expressieve verbeelding. Niet in slaafse navolging van de verschillende stromingen maar als synthese en met inbreng van zijn eigen, puur persoonlijke stem. Dat blijkt onder meer uit zijn toneelmuziek waarin hij volkomen trefzeker en met schijnbaar het grootste gemak wisselde tussen komedie en tragedie, met daarbij een zeldzaam gevoel voor levendigheid en drama, binnen én buiten de afgebakende kaders van het - ook gesproken - Britse muziektheater. Zoals in King Arthur (1691) en The Fairy Queen (1692), twee semi-opera's waarin het gesproken woord wordt afgewisseld met muziek, theaterwerken die volgden op Purcells enige échte opera: Dido and Aeneas (1689), een waar hoogtepunt op het gebied van diepgang én eenvoud. Voorbeelden ook van indrukwekkende woordschildering (zoals zijn uitgever Henry Playford het omschreef in een kort na Purcells dood verschenen herdenkingsuitgave: een 'peculiar genius to express the energy of English words'). Ook in zijn liederen vinden we die zo uitzonderlijke woordschildering terug, fabuleus gesmeed in intonatie, frasering en retoriek. Purcell oversteeg in termen van tekstgevoeligheid, dramatische kracht en stijlversmelting al rap zijn minder vernieuwende leermeester John Blow (1649-1708), maar ook andere componisten van naam, waaronder Matthew Locke (1621-1677) met zijn alom gewaarde theatermuziek maar stilistisch minder verfijnd, of de eigenzinnige en excentrieke John Eccles (ca. 1668-1735). Evenals Bach en Mozart na hem excelleerde Purcell niet in een bepaald genre of een bepaalde stijl, maar hij beheerste ze allemaal, waaronder ook het lied, variërend van ode tot 'welcome song'. Een van de meest aansprekende 'songs' op dit album is ongetwijfeld 'Strike the viol' ('Come, Ye Sons of Art Away'), op grond van een wel zéér aansprekende tekst van Nahum Tate (1652-1715):
Het mag een specimen worden genoemd van wat tekst en muziek in sterke onderlinge verbondenheid vermag. En zeker hier, door een groep vertolkers die nota bene van ver óver Het Kanaal hun wortels hebben:de countertenor Paul-Antoine Bénos-Djian en de leden van het instrumentaal ensemble Le Consort (met coryfeeën als Théotime Langlois de Swarte op viool en Justin Taylor op viriginaalorgel). Het klankfeest wordt gedomineerd door de vocale topbezetting, met met naast de reeds genoemde Bénois-Djian de countenor Paul Figuier in 'Sound the trumpet' (eveneens uit 'Come, Ye Sons of Art Away') en de bariton Jean-Christophe Lanièce in 'Peace is the Song' (uit de 'Ode for the Peace of Utrecht') van William Croft (1678-1727). Jeremiah Clarke (1674-1707) - hij is op dit album vertegenwoordigd met 'The Glory of the Arcadian Groves ('Come, come along for a dance and a song') - was een van de vele componisten die toentertijd zeer hoog opgaf van Purcells uitdrukkingsvolle kunst en hem in diens sterfjaar danook eerde met zijn 'Ode on the death of Henry Purcell', zoals ook zijn vroegere leerling evenzeer bewonderende John Blow met 'So ceas'd the rival crew' op tekst van John Dryden (1631-1729):
Purcell werd slechts zesendertig, hij overleed op 21 november 1695 in Londen, volgens een van de overleveringen aan de gevolgen van longontsteking, opgelopen nadat hij door zijn vrouw wel of niet per ongeluk was buitengesloten en hij de koude nacht buiten moest doorbrengen. Georg Friedrich Händel (1685-1759) arriveerde eerst vijftien jaar later in de Britse hoofdstad, waar ook hij al snel onder de indruk raakte van Purcells producties: hij noemde ze een voorbeeld van grootse Engelse muzikale uitdrukkingskracht en zou er later stijltechnisch nog menigmaal uit putten. Ik noemde ze reeds: de zeer succesvolle presentatie van deze 'Purcell Academy' wordt primair gedragen door de bewonderenswaardig nuancerende en soepele stemmen van de drie vocalisten met daaraan verwant hun volmaakte adem- en toonbeheersing en de interpretatieve gelaagdheid die zij in hun vertolkingen hebben gelegd. De op authentieke instrumenten (u vindt daarvan hier het overzicht) spelende, al even bevlogen tien musici horen er echter even uitdrukkelijk bij zoals ook de uitstekende opname. Een topalbum! index |
|