CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2014
|
De liederen van Francis Poulenc (1899-1963), lid van de fameuze Groupe des Six, behoren naar mijn gevoel tot de mooiste van het gehele Franse liedrepertoire, enerzijds door hun sterke verbeeldingskracht en anders door hun direct aansprekende intimiteit en tegelijk grootse lyriek. Er wordt over Poulenc weleens minnetjes gedaan, dat hij met zijn kunst epateerde, geraffineerd wist in te spelen op de heersende smaak, de creatieve omnivoor die zich in iedere denkbare stijl thuis voelde en die hij zich als componist met datzelfde raffinement maar nogal gemakzuchtig toe-eigende. Deze Parijse bon vivant en charmeur wist als geen ander zijn publiek te bespelen, maar achter die façade verborg zich een diepe religiositeit en droefgeestigheid. Beide hebben wellicht bijgedragen aan de depressies waaraan hij op latere leeftijd leed. Misschien heeft Poulenc zich in zijn liederen, en dan vooral in zijn tekstkeuze, nog het meest blootgegeven. Deze componist en 'vriend der dichters' - met Apolinaire, Aragon, Vilmorin, Cocteau en Éluard verkeerde hij op goede voet - paste de magie en de mystiek van hun poëzie als een handschoen, zo niet als een tweede huid, zoals ook dit zorgzaam samengestelde liedrecital laat horen. En dan is daar de Belgische sopraan Sophie Karthäuser die deze 'mélodies' tot een stilistisch wonder verheft. Ieder lied vormt een wereld op zich, een ware, alsmaar uitwaaierende kleurenpracht, met superieure vocalistiek en tekstbehandeling, waarbij uitsluitend schoonheid domineert en waarvan de expressieve reikwijdte alleen maar in superlatieven beschreven kan worden. Zangkunst dus van het hoogst denkbare niveau dat zich in 1995 al in zekere zin moet hebben geopenbaard, want het was Bernard Foccroulle, toen de intendant van de Brusselse Muntopera, die haar tijdens een auditie van de zangklas van het conservatorium in Luik er gelijk uithaalde en haar prompt de rol van Despina in een schoolproductie van Così fan tutte gaf. Later, na haar studie aan het Londense Guildhall, haalde Foccroulle haar weer naar de Munt voor zowel een recital als een aantal operarollen. In 2000 was het René Jacobs die in navolging van Foccroulle haar enorme vocale en interpretatieve potentie onderkende en haar de rol van La Musica en Euridyce in Orfeo gaf, eveneens een Muntproductie. Het bleek het begin van een ware internationale zegetocht. index |
|