CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2012
|
In Flanders' Fields 74
|
Lucien Posman |
Een beetje het schaamrood op mijn kaken, dat wel. Ik had nog nooit van de Belgische componist en hoofddocent aan het Gentse conservatorium Lucien Posman (1952) gehoord. Ik liet dat even voor wat het was en zette de cd op. Ik was op slag in de ban van het eerste werk op deze cd, de kerstcantate 'Welcome stranger to this place', op gedichten van William Blake. Het uitstekend verzorgde, uitvoerig gedocumenteerde boekje verschafte vervolgens duidelijkheid. Posman, tevens voorzitter van de ComAV, Componisten Archipel Vlaanderen, en actief lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Kunsten en Wetenschappen, had maar liefst zo'n 120 muziekwerken op zijn naam staan, waaronder een symfonie, een opera, een pianoconcert, een vioolconcert en veel kamer- en vocale muziek (merendeels op teksten van William Blake). Een exponent van het postmodernisme, aldus het boekje. We gebruiken die term vrijwel allemaal, maar kloppen doet hij niet: 'post' verwijst immers naar de voortzetting van iets, in dit geval het modernisme, terwijl juist het tegenovergestelde wordt bedoeld: het antimodernisme. 'What's in a name,' schreef Shakespeare al, maar soms is het goed om de zaken helder te krijgen. In ieder geval is het postmodernisme in de muziek niets anders dan het gebruik van allerlei stijlelementen uit onze rijke muziekgeschiedenis, in de vorm van collages, contrasten, confrontaties en zo meer die geheel of merendeels uit citaten bestaan of die daaraan zijn ontleend. Het is dus vrij gemakkelijk om in een postmodernistisch werk de draad kwijt te raken: niet doordat het per definitie zo ingewikkeld is geconstrueerd, maar omdat er doorgaans geen duidelijk afgebakende stijlelementen zijn die buiten de context van de tijd voldoende houvast bieden. Het is dus niet vreemd om in zo'n werk Britten naast Mahler of Respighi naast Obrecht te vinden. Het is de caleidoscoop van de muziekgeschiedenis, waarbij de kans groot is dat de citaten of verwijzingen eerst stevig om hun eigen as draaien alvorens weer uit te waaieren of opgeslokt te worden.
Posman behoort (inderdaad!) tot de garde van de postmodernisten, maar daar komt mijn fascinatie voor zijn werk niet vandaan. Het is veel eerder de manier waarop hij het oude en beproefde laat weerspiegelen in een eigen, zeer afwisselende 'toontaal' waarmee een bijzonder effect wordt gesorteerd: de tonaliteit wordt uit het eigen keurslijf gehaald (bevrijd?), soms bijna onmerkbaar of plotseling, maar altijd onmiskenbaar wie goed luistert. Dan blijkt de zo vertrouwde, veilige tonaliteit niet langer een anker maar een dwaallicht. We merken dat die tonaliteit is 'opgetild' (of, anders bekeken, zichzelf heeft opgetild), reeds aan het begin of als we al verder in het parcours zijn aanbeland. Een gestage stroom die op zich alleen al daardoor een spanning oproept die - paradoxaal genoeg - weldadig aandoet. Daarentegen kan er ook sprake zijn van onwezenlijkheid, van vervreemding, zoals in 'Wilder Rosenbusch' en 'An die Parzen', waarin muziek en dichter dezelfde taal spreken. Het is hier dat de geringste beweging die de meest afwisselende figuren oplevert. Maar tevens: hoe groot de verschillen ook zijn tussen het diep spirituele 'Omittamus studia' (uit de 'Carmina burana') voor gemengd koor en The tyger (voor twee sopranen, gemengd koor en elektronisch versterkt klavecimbel, op tekst van William Blake), het is toch steeds de poëzie die de pulserende factor is die een bijna gesublimeerde gloed over deze muziek legt. Dat lukt, denk ik, alleen bij een uitvoering op het niveau zoals hier, wat trouwens voor de gehele cd geldt: volmaakte intonatie, zuivere toon- en klankvorming, fraseringen die geen smetje kennen, contrastrijk, een fraai afgewogen ritmische puls en net zo perfect in balans. Dit is een schoolvoorbeeld van verfijnd musiceren en tevens een prachtig voorbeeld van affect in plaats van effect. De opnamekwaliteit is van hoog gehalte. Heel bijzonder!