CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2020 |
Eerst iets over het Bijbelboek Judith, zoals dat is opgenomen in de Septuagint (de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel) en dat gerekend wordt tot de zogenaamde apocriefe Bijbelboeken. Anders dan de canonieke Bijbelboeken worden ze door protestanten en joden niet als zodanig erkend. De Rooms-Katholieke kerk daarentegen heeft het Bijbelboek Judith het etiket 'deuterocanoniek' meegegeven, wat wel degelijk een erkenning inhoudt. Dat van sommige oudtestamentische Bijbelboeken, waaronder Judith, geen Herbreeuwse maar alleen een Griekse versie bewaard is gebleven was voor Rome nooit een overwegend bezwaar. 'Apocrief' betekent overigens niets anders dan niet-authentiek, ongeloofwaardig of onaannemelijk. Judith of Judit betekent letterlijk: vrouw uit Judea. Het nogal gruwelijke verhaal heeft niet alleen heel wat pennen in beweging gezet en theaterstukken en filmproducties opgeleverd, maar ook componisten geïnspireerd, met in Italië Alessandro Scarlatti, Antonio Vivaldi, Francisco António de Almeida en Pietro Metastasio, in Oostenrijk Wolfgang Amadeus Mozart en in Engeland Thomas Arne en Sir Charles Hubert Hastings Parry. Waarom Händel zich door het drama niet heeft laten meeslepen of inspireren weten we niet, maar dat het een kolfje naar zijn muziekdramatische hand was geweest staat buiten kijf. Het verhaal is er bloeddorstig genoeg voor en speelt zich af ten tijde van het meedogenloze bewind van de Assyrische koning Neboekadnezar die - het is van alle tijden - vooral op vergroting van zijn territorium en daarmee zijn macht belust was. Hij geeft zijn niet minder wrede legerchef Holofernes opdracht om de stad Betulia op de Hebreeën, de voorlopers van de Israelieten, te veroveren. De meest voor de hand liggende methode om de tegenstanders op de knieën te dwingen is niet het gevecht (dat betekende immers ook veel slachtoffers in het eigen kamp), maar het rigoureus afsluiten van de waterafvoer naar de stad. En zo geschiedde. Aldus gekneveld zit er voor de tegenstander niets anders op dan de volledige overgave. De weduwe Judith, een ware schoonheid en inwoonster van de stad, ziet het hopeloze van de situatie in en besluit het heft zelf geheel in handen te nemen. Ze trekt haar fraaiste kleren aan, maakt zich op, ziet er op haar mooist en meest verleidelijk uit en weet aldus uitgedost tot Holofernes door te dringen, maar niet na eerst een list met zijn bewakers te delen: dat zij als geen ander weet hoe de stad het beste kan worden veroverd. Holofernes ontvangt haar en raakt op slag betoverd door haar verschijning. Maar dat duurt niet lang: koelbloedig hakt zij zijn hoofd af, stopt het in een zak en keert ermee terug naar Betulia. Onderwijl ontdekken de wachten wat er is gebeurd, de mare gaat rond in het tentenkamp dat de grote leider is vermoord, paniek en verwarring slaan toe, waarna de Hebreeën vrij spel hebben en het leger van Neboekadnezar weten te verjagen. Parry (hij werd buiten de eigen landsgrenzen vooral bekend door 'Jerusalem', het ijzersterke koorstuk dat ieder jaar te horen is tijdens de 'Last Night of the Proms') heeft er net als zijn voorgangers een uiterst pakkend muziekdrama van gemaakt dat alle kenmerken van het oratorium in zich draagt, maar waarin opera-achtige elementen eveneens duidelijk herkenbaar zijn. Jammer alleen dat de onthoofdingsscène anders dan bijvoorbeeld in Richard Strauss' Salome, te strak binnen de dramatische perken blijft, mogelijk ingegeven door de toen geldende mores waarin Victoriaanse preutsheid een dominante rol vervulde: koningin Victoria regeerde van 1837 tot 1901, het oratorium werd voltooid in 1888. Parry componeerde het werk in opdracht van het Birmingham Music Festival dat het op het programma zette in de zomer van datzelfde jaar. Het beleefde er zijn première op 29 augustus 1888 onder leiding van niemand minder dan Hans Richter. Na de uitvoering schreef Parry in zijn dagboek:
De berichten laten er inderdaad geen misverstand over bestaan: de première was een groot succes. En dan te bedenken dat de festivalleiding zich vooraf behoorlijk nogal zorgen had gemaakt over de lengte van het stuk en de componist had aangeraden er alsnog drastisch in te couperen. Maar Parry vond Richter, die zeer onder de indruk was van het oratorium, gelukkig aan zijn kant. De dirigent was bepaald geen lichtgewicht in het vak: gedurende zijn leven leidde hij bijna vijfduizend concerten en operavoorstellingen, leidde de première van Wagners Ring in Bayreuth in 1876 en dirigeerde de Siegfried-Idyll in Wagners vakantiewalhalla aan het meer van Luzern. Hij was het ook die vier symfonieën van Anton Bruckner ten doop hield en zich danig sterk maakte voor de muziek van Sir Edward Elgar (Enigma-variaties en Eerste symfonie). Van 1900 tot 1911 zou hij een hechte verbintenis aangaan met het later wereldberoemd geworden Hallé Orchestra. Parry heeft voor 'Judith, or the Regeneration of Manasseh'* het libretto geheel naar eigen inzicht geconcipieerd, daarbij deels gebruikmakend van de tekst van het Bijbelboek. Over zijn oorspronkelijkheid als componist kan ongetwijfeld worden getwist, maar een feit is wel dat hij zich ook in 'Judith' uiterst bedreven toont in het expansieve karakter van de (vele) koorpartijen (waarmee hij al eerder veel ervaring had opgedaan), de meerstemmige opzet van het geheel, de verbeeldingsvolle orkestrale kleuren, de fel-expressieve muzikale karakterisering van de barbaarse elementen in het verhaal en de daarmee verbonden sterke contrasten. Niet minder overtuigend is de dichterlijke onderstroom die evenals bij bijvoorbeeld Edward Elgar is gestoeld op het 'nobilmente' dat echt indruk maakt. Al zijn er genoeg momenten aan te wijzen waarin de nostalgie de overhand lijkt te krijgen, zoals in de diverse, aan de Barok herinnerende ritornello's in de orkestpartij (wat ik overigens niet als echt bezwaarlijk heb ervaren: daarvoor is het stuk conceptueel sterk genoeg uitgewerkt). Als het opus op zich veel indruk maakt wordt dat - hoe kan het ook anders - mede bepaald door het ijzersterke solistenteam naast het magnifieke aandeel van koor en orkest onder de uitermate bezielende leiding van William Vann. Dan is er de grandioze opname die ieder detail in het best denkbare licht zet, maar gelukkig met behoud voor de zo essentiële coherentie in klank en beweging. Dat laatste lijkt op het eerste gezicht misschien onzin, maar het heeft alles te maken met spanningsbogen die niet door ondeskundige of overdreven veel 'editing' worden gesloopt. Daarvan is hier gelukkig geen enkele sprake. Ook in dit opzicht staat het imposante bouwwerk als een huis. We hebben dankzij dit album te maken met een 'world premiere recording', wat zeker enige bevreemding mag wekken: de Britten zorgen immers doorgaans uitmuntend voor hun componisten en hun muziek, maar op de een of andere manier is deze 'Judith' er toch bij ingeschoten. Dat geldt overigens ook voor de concertuitvoeringen, want zover kan worden nagegaan is het werk vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog in Engeland nooit meer uitgevoerd. Tot in 2019 dit geweldige ensemble ermee aan de slag ging. Kort en goed: wie verrast wil worden kan echt niet om deze uitgave heen. ________________ index |
|