CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2014

 

Pärt: Stabat Mater

Moody: Simeron

Zsuzsi Tóth (sopraan), Barnabás Hegyi (countertenor), Olivier Berten (tenor), Goeyvaerts String Trio (Kristien Roels, viool; Kris Matthynssens, altviool; Pieter Stas, cello)

Challenge Records CC72616 • 53' •

Opname: Eglise Saint-Jean L'Évangeliste de Baufays (B)

   

New Age is een westerse spirituele stroming met een diep gevoeld verlangen naar een nieuw tijdperk waarin liefde en spiritualiteit centraal staan, met daaraan verbonden allerlei esoterie op het gebied van wijsbegeerte, wetenschap, kunst en religie, naast de hang naar alternatieve geneeswijzen en de onvermijdelijke gang naar het reformhuis. De holistische mens, met zijn geïdealiseerde wereldbeeld, het geloof in de eigen ontwikkeling, zijn plaats in de kosmos. Een nuchtere kijk op de dingen is ingewisseld voor de spirituele beleving, voor het gevoel als de maat van alles. Wég met het materialisme, de ratio, de dogmatiek, het eigen ik! De muziek hoort daar uitdrukkelijk bij, want zijn het niet die ongrijpbare, mystieke klanken die onlosmakelijk met de opperste spirituele beleving verbonden zijn? Zo bezien gaan spiritualiteit en doofheid niet goed samen, denk ik dan.

Arvo Pärt, onze eigentijdse Palestrina, geboren in Estland in 1935, maar na Hamburg alweer jaren woonachtig in Berlijn, viel eind jaren zeventig met zijn sterk aan de New Age verwante 'belletjesmuziek' in een goed gespreid bedje. Met zijn voor velen onweerstaanbare tintinabuli (klokjes of belletjes in het Latijn) brak hij als het ware in, in de kwetsbare ziel van de getormenteerde mens. Er verschenen daar uit het niets twee stemmen, waarvan de ene melodisch en schijnbaar doelloos meanderde en de andere zich daaromheen wentelde in even zoetgevooisde majeur- en mineurakkoorden. Collega Siebe Riedstra heeft het eerder uitvoeriger en op aansprekende wijze uitgelegd (klik hier).

Het was een muziek die geen enkel oor ook maar in de verste verte zou kunnen kwetsen. De Nieuwe Muziek van Pärt maakte de glorieuze terugtocht naar de expressieve vormen en ritmische patronen uit de late middeleeuwen en renaissance. Gehuld in de wonderwereld van de mystiek had Pärt afscheid genomen van een andere wonderwereld: die van de toekomstgerichte, artistieke ontwikkeling. Want wie teruggaat in de tijd ontwikkelt niet, maar wikkelt af.

Als beginnend componist schreef Pärt aanvankelijk in een neoklassieke stijl, om daarna zijn creatieve weg te vervolgen als volbloed modernist, tot hij zich bekeerde tot een stijl die het midden hield tussen de aloude Vlaamse en Italiaanse polyfonie, en de kerkelijke gezangen die zo kenmerkend zijn voor de Russisch-orthodoxe reguliere traditie.

Pärts componeren in die stijl is verrassend noch spannend omdat het een eindeloos voortborduren is op welbekende stijlfiguren uit een ver verleden. Door die nieuw leven in te blazen, beantwoordde het op slag aan de spirituele behoeften van de New Age generatie. Een van de eerste werken kreeg van Pärt de titel Tabula Rasa mee, wat in het Latijn zoveel betekent als met een schone lei beginnen. Maar die lei was niet schoon: er was al - in de mooist denkbare muzikale bewoordingen zelfs - met een griffel op geschreven, door onder anderen Agricola, Brunel, Des Prez, Obrecht en stilistisch ietwat verder van huis Palestrina.

Er gaapt een enorme kloof tussen Pärts Credo voor koor, piano en orkest uit 1968 en al die Tabula Rasa's. Ga maar na, dat Credo is gestoeld op een Bach-prélude die op basis van een ingenieus toegepaste collagetechniek à la Schnittke geleidelijk aan totaal uit zijn verband wordt getrokken door een meedogenloos oprukkende twaalftoonsreeks. Hij moet toen - zoals Schönberg bijna een halve eeuw voor hem - de conclusie hebben getrokken dat hij zich op een heilloze weg bevond. De weg vooruit werd de weg terug, een keuze overigens die hem een wereldwijde reputatie heeft bezorgd die klinkt als een klok en die hem bovendien in financieel opzicht geen windeieren heeft gelegd. Het is de weg van de simpele drieklanken die worden afgezet tegen een gestaag voortschrijdende melodie in een onopvallend ritme. Pärts onbeschaamde toepassing van de oude modi komt niet beter tot uitdrukking dan in zijn archaïsche Passio Domini Nostri Jesu Christi secundum Joannem uit 1982, waarin alle denkbare elementen van zijn tintinabuli-stijl vereeuwigd zijn.

Ook Pärts Stabat Mater uit 1985 onttrekt zich niet aan dat model, dat bovendien aansluit bij wat hij eens zei: dat de muziek ondergeschikt moet zijn aan de tekst. Die opvatting sluit naadloos aan bij het dictum van het Concilie van Trente (1545-1563) dat bepaalde dat de tekst onder meer duidelijk verstaanbaar diende te zijn, en gereserveerd expressief. Dit was in feite veroordeling van of minstens een pleidooi tegen de polyfone muziek die de verstaanbaarheid van de tekst ondergroef. Het is die opvatting die in de muziek van Pärt wordt weerspiegeld. Het is niet toevallig dat Pärt in 2011 werd benoemd tot lid van de door Paus Johannes Paulus II in 1982 opgerichte Pauselijke Raad voor de Cultuur, uitvloeisel van het Tweede Vaticaans Concilie (1965).

Zowel Arvo Pärt als Ivan Moody (Londen, 1964) bekeerden zich in hun latere leven tot het orthodoxe christendom, dat we als inspiratiebron terugvinden in hun muziek. Moody gebruikt in zijn composities veelal de oude modi zoals die in de Grieks-Byzantijnse muziek tot uiting komen. Een enkel fragment, onverschillig of het muziek dan wel tekst betreft, kan dienen als het belangrijkste associatieve materiaal voor het gehele werk. Waar Pärt dichter bij de muziek van John Tavener (1944-2013) staat, heeft Moody zich juist zowel melodisch als ritmisch van hem losgemaakt. Waar Tavener net als Pärt nogal statische muziek schreef, koos Moody uiteindelijk voor een opvallend en afwisselend ritmisch profiel dat zich geleidelijk aan tot een belangrijke vingerafdruk van zijn werk heeft ontwikkeld. Waar Pärt vrijwel stil is blijven staan, heeft Moody zich duidelijk verder weten te ontwikkelen, al ligt ook bij hem hetzelfde materiaal aan de basis van zijn composities. In 'Simeron' ('Vandaag') gebruikte Moody oud-Griekse teksten die handelen over de graflegging en wederopstanding van Christus, terwijl Pärt zich in zijn Stabat Mater toelegde op het verdriet van Maria, de moeder van Jezus, die waakt bij het kruis van haar Zoon. De tekst, geschreven door een Franciscaner monnik, stamt al uit de dertiende eeuw en heeft vanaf de vijftiende eeuw een plaats gekregen in de katholieke liturgie.

In het cd-boekje wordt stilgestaan bij Pärts verhouding met de icoon, zoals die is beschreven in Paul Hilliers musicologische monografie over deze componist. De lijn kan in zekere zin worden doorgetrokken naar de partituur van Moody's Simeron, want ook daarin dringt de vergelijking met de icoon zich op. De icoon als de representatie van God of een heilige die verwijst naar de transcendente waarheid. Het idee ook dat Pärts Stabat Mater en Moody's Simeron - citaat - 'elk op hun eigen manier verwijzen naar een waarheid die in hun muziek - en in het bijzonder deze uitvoering - wordt ontvouwd. Een bijzondere klanktextuur die, zeker bij Pärt, de tekst ver overstijgt en die een waarheid van het menselijke bestaan ontbloot' - einde citaat. Het kan zo worden gevoeld, het is geen wetenschap. Muziek is evenwel geen icoon, geen afbeelding, geen gelijkenis, maar kan wel de drager van het Woord zijn. Over de verstaanbaarheid ervan had ik het al, in het cd-boekje wordt het eveneens aangestipt: de muziek als weerspiegeling van de woorden zoals een icoon de Logos, het Woord dat is vlees geworden (Joh. 1:14). Het oude kerk-Slavisch vervult ook in het Stabat Mater zijn rol. Het is alsof de taal voor de muziek uitloopt, haar lijkt te creëren, maar wel volgens het beproefde 'New Age' model. Pärt en Moody slaan hier de handen ineen, hun vertrekpunt kent meer overeenkomsten dan verschillen, het meditatieve element overheerst, tekst wordt stem, het lijkt alles balsemend bedoeld, maar bij Moody zijn de contrasten sterker aangezet, vervult de ritmiek een leidende rol en balanceert het op de dunne richel tussen liturgie en concert.

Interessant is dat het Goeyvaerts String Trio (klik hier voor mijn interview met het ensemble) voor het Stabat Mater opteerde voor de reine stemming, in tegenstelling tot onreine stemming of gelijkzwevende temperatuur (klik hier). Tijdens de eerste repetities groeide het besef at de kloof tussen de harmonische en dissonante akkoorden niet gedicht kon worden. In de nogal onbeholpen toelichting in het boekje: 'dat de afwisseling tussen harmonieën en wringende akkoorden die eigen zijn aan Pärts muziek, ontembaar leken'. Dergelijke verschillen - die in de vorm van geruis kenbaar worden - werden in eerdere vertolkingen door vibrato opgevangen, met het gevolg dat de strijkersklank breder wordt, wat dan weer ten koste gaat van het breekbare karakter van deze muziek. Reine stemming bleek volgens het Goeyvaerts Trio de beste oplossing (het wordt in het boekje uitvoerig toegelicht). Wie daardoor een weinig plooibaar klanktapijt verwacht komt evenwel bedrogen uit. Integendeel, de klankweelde - zowel de vocale solisten als het Goeyvaerts Trio leveren hier een topprestatie - is overrompelend, al zal de componist het tijdens de conceptie zo niet in het hoofd hebben gehad. De fraaie opname is niet minder beeldend en staat deze ultieme beleving in klank geen moment niet in de weg.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links