CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2021 |
In november 2005 schreef ik een uitvoerig artikel over de Britse meesterviolist en barokspecialist Andrew Manze (1965, Beckenham), die ook als leider van The Academy of Ancient Music en The English Concert grote faam verwierf (klik hier). Later verdiepte hij zich in de Weense Klassiek en de Romantiek, en maakte hij uitstapjes naar het moderne repertoire. Zoals hij ook de stap maakte naar het traditionele symfonieorkest: van 2006 tot 2014 als chef van het symfonieorkest van Helsingborg en als gastdirigent bij zowel het Noorse omroeporkest als het BBC Scottish Symphony Orchestra. Vanaf 2014 heeft hij zijn muzikale hart verpand aan de in Hannover gevestigde NDR Radiophilharmonie, een verbintenis waaruit tevens een groeiend aantal belangwekkende opnamen is voortgevloeid. Opnamen overigens waarvan het merendeel door zowel de Duitse als internationale pers met enthousiasme is ontvangen. Ook wij hebben ons in dit opzicht niet onbetuigd gelaten. Een aantal werd onderscheiden (o.a. in 2017 met de Jahrespreis der deutschen Schallplattenkritik voor de opname van de Eerste en Derde symfonie van Mendelssohn). Die succesvolle loopbaan ging uiteraard ook niet aan het Concertgebouworkest voorbij, met als uitkomst dat hij er in 2017 debuteerde met werken van o.a. Bach, Beethoven en Hillborg (een componist die in ons land toen vrijwel geen enkel belletje deed rinkelen). Op het Nederlandse Pentatone, het huislabel van de NDR Radiophilharmonie, verscheen onlangs deze opname van Mozarts symfonieën nr. 38 (Praagse) en 39 die zich gerust met de betere mag vergelijken - in wat overigens al een lange traditie is. U zult niet van verbazing van uw stoel vallen als ik u zeg dat ze geen echte verrassingen opleveren, een beeld dat we al kennen van de in juli 2019 door mij besproken uitvoering van de symfonieën nr. 40 en 41 (klik hier). Met daarbij wel de aantekening dat dirigent en orkest - al wordt het helaas niet in het boekje vermeld - de Neue Mozart Ausgabe (die u hier online kunt vinden) hebben gehanteerd (vooral goed te merken in de Presto-finale van nr. 38). Het zijn dus al met al weinig opzienbarende en eerder gedegen uitvoeringen geworden die getuigen van uitermate goed verzorgd orkestspel, waarin de melodische, harmonische en dynamische spanningen traditioneel worden uitgewerkt en de wel degelijk in deze muziek huizende, ronduit avontuurlijk-dialectische contrapuntiek door de cosmetische aanpak van Manze cum suis tamelijk onderbelicht blijft. Anders dan vanuit de optiek van de historiserende uitvoeringspraktijk (o.a. Harnoncourt, Jacobs) ontpopt zich de expressieve gelaagdheid die deze zo wringende en dissonerende, ja zelfs tragische muziek rijk is, onder de handen van Manze eerder milder en oppervlakkiger, de stemvoering ook minder doorzichtig (wat niets met de opname te maken heeft). Een interpretatie die zich naar mijn gevoel eigenlijk het beste laat vergelijken met die van - afgezien van de onvermijdelijke tempoverschillen - o.a. Josef Krips, Eduard van Beinum en Eugen Jochum (met het Concertgebouworkest), en Karl Böhm (met de Berliner Philharmoniker). In feite is er, bezien vanuit de conventie, niets mis mee, totdat met de andere kant van de medaille wordt kennisgemaakt. De sonore opname laat geen enkel detail onbelicht zonder daarbij echter het algehele perspectief aan te tasten. Aldus een wel degelijk geslaagde productie. index |
|