CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2021 |
Het is natuurlijk prima wanneer de mensheid zich afvraagt waarom het klassieke en romantische repertoire door de meest uiteenlopende orkesten, ensembles en solisten steeds opnieuw wordt beproefd. Het uitgangspunt daarvoor zou kunnen zijn dat in al die juwelen – en dat zijn er duizenden! – steeds wel weer iets nieuws te ontdekken valt. Al is het wellicht eerder een kwestie van onweerstaanbare verleiding of misschien zelfs wel de absolute wil zich om zich met dat wat er al te kust en te keur is ‘auseinanderzusetzen' (een zéér treffend Duits begrip). En dan blijven de stapels uiteraard alleen maar groeien (want er gaat niets van af). Gelukkig kent de muziek vele in- en uitgangen, zonder haar nu gelijk maar als een doolhof te willen bestempelen. Ja, we weten het: de discografie is inmiddels dusdanig buiten iedere denkbare oever getreden dat zelfs de meest rechtgeaarde en ervaren liefhebber zich voor een ware rijstebrijberg ziet geplaatst die met goed fatsoen niet meer te beklimmen valt. Er is weliswaar die zo gedenkwaardige Parnassus, maar zelfs die is door de jaren heen tot ongekende proporties uitgegroeid. De vraag die zich daarbij tevens voordoet is: wat moet de recensent hiermee? Is het schrijven over muziek al razend moeilijk, niemand wil graag in herhaling vallen, terwijl dat lot tenminste een deel van dat recensiewerk wel degelijk beschoren is. Zeker, men kan in dat geval zijn of haar toevlucht nemen tot prozaïsch taalgebruik, desnoods de nodige (menigmaal nogal vergezochte) metaforen van stal halen (vele recensenten doen dat ook), maar inhoudelijk levert dat geen toegevoegde waarde. Maar ik geef het eenieder te doen wie zich voor de taak gesteld ziet om een concert te recenseren met als hoogtepunten Mozarts KV 466 en Beethovens Zevende. En dan is daar de musicus waarvan wordt verwacht dat hij of zij nog iets echt origineels uit een volkomen vertrouwd werk weet te peuren Origineel in de zin van ‘wat anderen nog niet eerder hebben gedaan'. Een zéér lastige opgave voor wie het notenbeeld lief is. Natuurlijk is er de bekende tegenwerping: er is de nuance; en daarmee ben ik het van harte eens. Hartgrondig zelfs, want wie de nuance zoekt en vindt, kan de doorgewinterde luisteraar alsnog verrassen (al passen hierin ook de minder aangename). Maar laten we ons ook op dit punt - om bij de discografie te blijven - toch vooral niet al te rijk rekenen, want niets maar dan ook niets biedt een grotere muzikale belevenis dan een live-uitvoering, een once in a life time gebeurtenis. Waarin musici, anders dan in de studio, risico's durven nemen omdat ze beseffen dat het ‘eens en nooit weer is'. Ik zie dan al de in dit opzicht terugtrekkende beweging als er een opname van wordt gemaakt die later commercieel wordt uitgebracht. Ik vind het niet fair om daarvan hier voorbeelden te noemen, maar ze zijn er wel degelijk. En dan heb ik het nog niet eens over de patches die later vanachter de bewerkingstafel worden aangebracht. De discografie langs de lat van de geschiedenis leggen die ruim een eeuw geleden pas goed begon. In dit opzicht biedt het standaardwerk van Robert Philip, Performing Music in the Age of Recording (ISBN-0-300-10246-1, in 2004 uitgegeven door Yale University Press) een verbluffend inkijkje in die zo bijzondere wereld, met alle denkbare plussen en minnen die erbij horen. Wat er vooral uit naar voren komt is dat het maken van opnamen een art on itself is, een kunst op zich die zich met niets anders laat vergelijken. Hoe verrassend is het strijkkwartet als genre eigenlijk nog? We hebben alleen nog het historisch beeld ervan, uitstekend beschreven door Leo Samama in Het Strijkkwartet (door mij hier besproken). Die grote stap van het divertimento naar het ‘serieuze' strijkkwartet hebben we allang achter ons gelaten, maar aan het begin van de jaren tachtig van de achttiende eeuw was het in Weense muzikale kringen bijkans het gesprek van de dag nadat Haydn zijn onder op. 33 gegroepeerde zestal strijkkwartetten had gepubliceerd. Een nieuwe smaakmaker van jewelste die menigeen naar de muziekuitgeverij deed spoeden. Een paar jaar later, in 1785, was het de beurt aan Mozart die zijn zes strijkkwartetten KV 387, 421, 428, 458, 464 en 465 (het was toen nog gebruikelijk om ze als gegroepeerd zestal uit te brengen). Ze staan te boek als Haydn-kwartetten, opgedragen aan Signor Giuseppe Haydn, Maestro di Cappella di S.[ua] A.[ltezza] il Principe d'Esterhazy. Of in Mozarts nog persoonlijker woorden: ‘Ein Vater, der sich entschlossen hat, seine Kinder in die weite Welt zu entlassen, sah es als seine Pflicht an, sie dem Schutz und der Führung eines sehr berühmten Mannes anzuvertrauen, besonders wenn dieser durch ein gütiges Geschick gleichzeitig sein bester Freund ist. – Hier sind sie also, berühmter Mann und liebster Freund, meine sechs Kinder. – Sie sind fürwahr die Frucht einer langen und beschwerlichen Mühsal [...].' Het is een regelrechte hommage van een ruim twintig jaar jongere componist aan zijn grote collega, beiden zeer goed bevriend met de Nederlandse diplomaat en mecenas Gottfried van Swieten. Een net zo belangrijk personage als later bijvoorbeeld Paul Sacher in Bazel (menige belangrijke compositie hebben we mede aan hem te danken omdat hij er zijn diepe beurs voor trok, met dank aan zijn schatrijke echtgenote). Een muzikaal eerbetoon overigens waarin duidelijke sporen vanuit het verleden zijn getrokken, met in de voorste gelederen Bachs contrapuntische klavierwerken, maar ook duidelijke ‘snufjes' Haydn. Wie zich mocht afvragen hoe het begrip ‘genie' moet worden geduid kan maar het beste naar deze kwartetten luisteren. Hij zal zich die vraag waarschijnlijk nooit meer stellen. Het Spaanse Cuarteto Casals (hun verrichtingen zijn op onze site bij herhaling uiterst lovend besproken) heeft zich ditmaal aan de overige drie Haydn-kwartetten gezet: de opera KV 421, 458 (Jacht) en 464. De eerste drie verschenen in 2013 en werden hier door collega Siebe Riedstra besproken. Diens loftuitingen kunnen wat het nieuwe album betreft zonder enig voorbehoud worden herhaald. Dit is spel dat zich onderscheidt door de verfrissende aanpak, de rijk schakeringen, de subtiele fraseringen, de volmaakte toonvorming, de ideale balans (zowel tussen de instrumenten onderling als individueel wat de stemvoering betreft) en de opnieuw schitterende opname, waarvoor ‘Tonmeister' Martin Sauer tekende. De speelduur is 84 minuten! index |
|