![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2014
|
Hoewel Mozart in zijn partituren de term cembalo gebruikte schreef hij wel degelijk voor het zogenaamde Hammerklavier. In zijn vroege vorm was het een continuo-instrument dat langzamerhand een zelfstandiger rol met een meer virtuoos karakter kreeg toebedeeld met daar dan tegenover het strijkorkest (overigens niet meer dan een uitvergroot strijkkwartet). Door de toevoeging van blazers - wier rol in de grote in Wenen ontstane pianoconcerten vanaf KV 450 meer en meer verzelfstandigd werd (zo vinden we in KV 449 de hobo- en hoornpartij nog ad libitum in de partituur) - en soms ook pauken ontstonden pianoconcerten die aanleunden tegen de symfonische stijlprincipes, waaraan ook de voor het openingsdeel gekozen sonatevorm natuurlijk het nodige nog bijdroeg. Tot KV 467 hanteert Mozart de structuur die zowel eenvoudig als doeltreffend is: in de expositie van het openingsdeel levert de orkestpartij het thematische raamwerk waaraan de pianopartij vervolgens vastknoopt. De sonatevorm bewijst ook hier zijn dienst, met in de doorwerking zowel de verdere ontwikkeling van de thematiek uit de expositie als de vaak uitvoerige figuratieve bewerking ervan. Majeur- en mineur-varianten kunnen elkaar als slagschaduwen, in snel tempo opvolgen, waarbij het 'drama' niet wordt geschuwd. Hier komen de raakvlakken met de opera ook het sterkst tot uitdrukking, in dat voortdurende wisselspel tussen licht en donker met een vaak rusteloze puls, waarbij de beelden die worden opgeroepen dusdanig zijn gecomprimeerd dat dit alles zich lijkt af te spelen in een uiterst geconcentreerde vorm van expressie. Geen noot te veel, maar ook geen noot te weinig! Het is zeker niet zo dat de orkestpartij tot KV 467 slechts als begeleiding fungeert. Zeker, het wordt pas vanaf dit pianoconcert ánders, maar ook binnen de conventionele contouren van de orkestrale begeleiding weet Mozart goed raad met het vraag- en antwoordspel en drijft hij het soms zelfs op de spits, en dan bij voorkeur om het komische effect de nodige kracht bij te zetten, zoals in KV 459. Dat is de komedie die toch érg dicht bij het operatoneel ligt. Het is verleidelijk om in deze concerten stevig uit te pakken, aan schaalvergroting te onderwerpen. Een dergelijke realisatie is zelfs tamelijk eenvoudig, maar wie ervoor kiest doet afbreuk aan Mozarts fijnmazige stemmingsarsenaal. Laten we toch vooral niet denken dat we Mozart 'manlijk', 'masculien' voorstellen door tromgeroffel, en dat fijnzinnigheid synoniem zou zijn met 'vrouwelijkheid'. Wie oog heeft voor al die vaak minuscule wendingen, zowel in de melodie als in de harmonie, soms zelfs gelijktijdig, en affect niet verward met effect raakt, zoals Ronald Brautigam, de ware essentie van Mozarts kunst. Het zeker in Mozarts 'Weense' concerten expressief uitgewerkte dualisme, zowel binnen de orkestgroepen als in de dialogen met de piano, moet ook op Beethoven diepe indruk hebben gemaakt, getuige bijvoorbeeld de sterke verwantschap tussen het openingsthema uit Mozarts KV 491 en Beethovens Derde pianoconcert. Zowel Brautigam als Willens hebben in deze boeiende serie al eerder bewezen dat ze zeer vertrouwd zijn met dit mozartiaanse idioom. Contrastrijk, met een feilloos oor voor zowel detail als de grote lijnen, ritmisch alert en rijk geschakeerd zorgen ze voor een spannende en menigmaal zelfs avontuurlijke conversatie die van begin tot eind blijft boeien. Wat daarbij tevens opvalt is Brautigams eigen opulente cadens in KV 482. Alsof hier een improviserende componist aan het werk is. Dat brengt me tevens op een ander aspect van Brautigams vertolkingskunst: hij bezit de gave om - net als zijn collega Kristian Bezuidenhout - te verrassen, met een klein accent in de baslijn hier of een ritmische figuur daar, maar altijd in een compromisloze samenhang. In beide concerten wordt uitgegaan van de laatste stand van het musicologisch onderzoek zoals die in de Bärenreiter-uitgave voorhanden is. Ronald Brautigam bespeelt een kopie van een Weense fortepiano van Walter uit ca. 1795. Hoewel KV 456 uit 1784 en KV 482 uit 1785 dateert, maakt dat wat de datering van het instrument betreft geen wezenlijk verschil uit. De kans is zelfs levensgroot dat Mozart de beide concerten op een dergelijke fortepiano heeft gespeeld. Hoe het in Mozarts tijd precies heeft geklonken blijft helaas in de schoot van de geschiedenis verborgen. Ter vergelijking: Bezuidenhout, ook op fortepiano, speelt eveneens met de tutti mee (waarom werd wordt dat eigenlijk vrijwel nooit gedaan??) en plaatst her en der pittige accenten, met het Freiburger Barock Orchester menigmaal in 'Sturm und Drang' versnelling. Brautigam en de Kölner Akademie kozen voor een gelijkmatiger aanpak met (gelukkig!) spaarzaam vibrato, maar wie het gelijk aan zijn kant heeft, idiomatischer is, weet ik niet, het manuscript zwijgt hierover in ieder geval in alle talen. Wel weet ik dat Brautigam en Willens hard op weg zijn naar een bijzonder fraaie, integrale vastlegging van Mozarts pianoconcerten. De opname is wederom een pláátje. index |
|