CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2008 |
||
Mozart: Concertone voor 2 violen, hobo, cello en orkest in C, KV 190 - Sinfonia concertante voor viool en altviool in Es, KV 364 - Rondo voor viool en orkest in C, KV 373. Julia Fischer (viool), Gordan Nikolic (viool en altviool), Hans Meyer (hobo), Herre Jan Stegenga (cello), Nederlands Kamerorkest o.l.v. Yakov Kreizberg. Pentatone Het belangrijkste werk op deze sacd is uiteraard de groot aangelegde Sinfonia concertante KV 364, dat Mozart pas vier jaar na de vijf vioolconcerten componeerde en uitstekend past in de aloude traditie van het uit Italië overgewaaide Concerto grosso, waarin de solistische bijdragen meer in het orkestaandeel worden ingekapseld dan in het 'gewone' soloconcert. Vanaf ongeveer de tweede helft van de achttiende tot de tweede helft van de negentiende eeuw hebben minstens een honderdtal componisten zich met de vorm van de Sinfonia concertante beziggehouden. Het was een uitgesproken modeverschijnsel dat een korte, maar hevige bloei beleefde om vervolgens min of meer in de vergetelheid weg te zakken. Mozarts KV 364 heeft zonder twijfel symfonische allure en geldt als een hoogtepunt in dit genre. Het ontstond in de tweede helft van 1779 (Mozart was toen 23) nadat hij was teruggekeerd uit Mannheim en Parijs, waar hij vele - en zeker niet alleen muzikale - indrukken had opgedaan. We horen hier ook het werk van een rijpe kunstenaar, die de vele gemoedsstemmingen die erin besloten liggen om grandioze wijze met de symfonische statuur wist te verbinden, hecht gestructureerd en oorspronkelijk geïnstrumenteerd. Mozarts kennis van de zowel expressieve als technische mogelijkheden van de blaas- en strijkinstrumenten uit die dagen komt niet beter tot uiting dan in juist dit concertante opus. Het is al met al een indrukwekkend wisselspel tussen de beide solisten, maar ook met het orkest, waarin de monologen en dialogen een plastisch, maar indringend karakter hebben. Het hoogtepunt is ongetwijfeld het donkere middendeel (een Andante in c), waarin Mozart zich van zijn gevoelige, maar absoluut niet sentimentele kant laat zien. Het is de bedroefde glimlach die in de zilveren frasen lijkt te zijn ingeweven. Het daarop volgende sprankelende Presto werkt bijna als een bevrijding, een spirituele trektocht naar zonniger oorden. Het voor twee violen, hobo, cello en orkest geïnstrumenteerde Concertone is een mengvorm van de Sinfonia Concertante en het Concerto grosso. Feitelijk staat het er ergens tussenin. De lichtvoetige toets - zoals bij deze muziekvorm gebruikelijk - kan niet verhinderen dat er herhaaldelijk donkere schaduwen overtrekken, ook al zijn ze dan in een oogwenk weer voorbij. In dit werk hebben de solisten het - vergeleken met de Sinfonia concertante - gemakkelijker: virtuositeit speelt een ondergeschikte rol, welluidende zangerigheid echter des te meer. Mozart kon met dit Concertone in zowel Mannheim en Parijs goede sier maken, want de muziek is van een overrompelende lichtheid, maar her en niet zonder kruidigheid. Het Rondo KV 373 lijkt op zichzelf te staan. Er zijn althans geen aanwijzingen die het 6 minuten durende stuk met enig vioolconcert van Mozart verbinden. Het ligt eerder voor de hand dat hij het had bestemd voor aparte uitvoering, als een zelfstandig rondo. Waar het in KV 364 toch vooral op aankomt is de bereidheid van de beide solisten (ze spelen consequent met de orkestpartij mee) om echt naar elkaar te luisteren. Het lijkt vanzelfsprekend, maar helaas zijn er voldoende uitvoeringen te vinden waarin dit juist niet gebeurt: een ieder lijkt zijn eigen koers te willen varen, waardoor de 'cohesie in verscheidenheid' regelrecht aan flarden gaat. Julia Fischer en Gordan Nikolic hebben wel degelijk naar elkaar geluisterd; misschien zij wel meer naar hem dan hij naar haar, want het lijkt er soms op dat zij - zoals in het openingsdeel - de altviolist wat meer speelruimte gunt. Waar overigens niets mis mee is: dat is een kwestie van spelopvatting, die uitstekend te verdedigen is. Ook zijn er momenten dat de balans tussen Fischer en de blazers ten gunste van de laatste uitvalt maar ook dit, het wordt misschien eentonig, past in het gekozen raamwerk. Het wisselspel tussen mineur en majeur bevestigt niet alleen Mozarts grote verbeeldingskracht, maar ook die van de solisten, die hun frases daarop meesterlijk weten af te stemmen. Volkomen overtuigend is ook de uitwerking van de vele crescendi in zowel de solo- als de orkestpartijen die Mozart in Mannheim tot de zijne had gemaakt. In deze vertolkingen domineert de jeugdige frisheid, die zich ook in Kreizbergs alerte dirigeerstijl manifesteert. In het openingsdeel van KV 364 (track 1, 1:48') valt een oneffenheid op, maar het duurt te kort om eruit op te kunnen maken of het verband houdt met de ensembleklank dan wel met weggeglipte harmonischen in de opnameketen. De opname (gemaakt in de Doopsgezinde Kerk in Haarlem) is in zowel surround als stereo volbloedig en warm, maar met de zeker voor Mozarts muziek vereiste helderheid. index | ||