CD-recensie

 

© Aart van der Wal, november 2019

Messiaen: Le tombeau resplendissant (1931) - Les offrandes oubliées (1930) - Un sourire (1989) - L'ascension (1932/33)

Tonhalle-Orchester Zürich o.l.v. Paavo Järvi
Alpha 548 • 65' •
Live-opname: januari en april 2019, Tonhalle Maag, Zürich

   

Pierre Boulez, eens in de leer bij Olivier Messiaen, merkte eens op dat zijn compositieleraar niet componeerde, maar blokken naast elkaar plaatste. Het lijkt een verwijzing naar waarin Messiaen zeker excelleerde: de collagetechniek. Van de stevige ontwikkeling van het voorliggende thematische materiaal moest hij - en dat gold met name voor zijn geestelijke werken - niet veel hebben. Dat zou kunnen wijzen op blokken als brokstukken, maar de schijn bedriegt hier: Messiaen wist er wel degelijk een stevig gefundeerde architectuur van te maken, al is dat gehoormatig niet altijd gemakkelijk vast te stellen. Dan helpt de partituur, wat sowieso een intensere beleving van de muziek mogelijk maakt. Wie alleen op de emotie wil 'varen' heeft gelijk, maar wie het intellectuele aspect mee wil laten wegen heeft dat ook.

De door Messiaen op geheel eigen wijze gehanteerde vormprincipes hebben niet alleen iets verrassends maar zijn ook door en door fascinerend. Al zijn die principes slechts in bescheiden mate onderhevig geweest aan ontwikkeling. Het heeft er - althans in zijn muziek - eerder alle schijn van dat Messiaens diepe religiositeit gepaard ging met een bijna dogmatisch vasthouden aan wat hem al vroeg in zijn creatieve bestaan was ingevallen en waaraan hij zijn exclusieve 'vérité' verbond die hem een leven lang zou blijven vergezellen. Natuurlijk, soms dook er iets nieuws op (denk maar aan de diverse vogelluiden die hij in de natuur had opgetekend en vanaf de jaren vijftig meer en meer hun weg vonden in zijn muziek), wisselde hij in de reguliere werken de collage in voor een nogal zoet getinte expressie, terwijl de seculiere stukken het juist moest hebben van exotische klankwaaiers en pregnant aangezette ritmische patronen. Dat betekende menigmaal een regelrechte waterscheiding tussen het wereldse en het religieuze. Een muzikaal schisma dat hij zeker niet van Bach had afgekeken. In zekere zin (ik wil het niet overdrijven) ontstaat het beeld dat we ook van Bruckners symfonische oeuvre kennen: dat ook bij Messiaen eenmaal gemaakte keuzes een vast patroon zouden gaan vormen in dat oeuvre. Waarbij geen belangrijk verschil hoeft te worden gemaakt aangaande het genre: orgel of orkest, solowerken of kamermuziek, de uitgangspunten zijn niet wezenlijk verschillend.

Er wordt vaak gezegd dat Messiaen en Webern aan de wieg hebben gestaan van het serialisme. Maar anders dan bij zijn Oostenrijkse tijdgenoot is bij hem minder sprake van een specifieke ontwikkeling. Ik herinner in dit verband aan de Quatre Études de Rhythme (1949/50), waarvan met name 'Mode de valeurs et d'intensités' model staat voor de serialiteit. Bij nadere beschouwing is het echter niet meer dan een logisch opgebouwde, reeksmatige ordening binnen statische kaders. De eenmaal gekozen vorm wordt niet meer wezenlijk anders.  Er vindt alleen verwisseling en verplaatsing plaats, terwijl de gekozen systematiek geen beweging toelaat. Verrassend is het daarom niet, althans niet op de wat langere termijn. Ook de in de reekstechniek 'gevangen' toonhoogte, dynamiek en duur verandert daaraan niets. Bij Webern is dat volstrekt anders. Het is en het blijft schitterende muziek, maar men moet zeker vanuit historisch perspectief de componist Messiaen niet op een al te hoog paard willen plaatsen.

Met ingang van dit concertseizoen is Paavo Järvi de nieuwe chef-dirigent van het in Zürich gevestigde Tonhalle-Orchester en dit album is het eerste in ongetwijfeld een lange reeks die zowel de kwaliteiten van de dirigent als het orkest bevestigen. De Järvi's hebben als dirigent wereldwijd naam gemaakt, te beginnen met vader Neeme (1937, Tallinn), met zijn kielzog de zonen Paavo (1962, Tallinn) en Kristjan (1972, Tallin). Maar ook dochter Maarika (1964, Tallinn) laat als fluitiste van zich spreken. Spreekwoordelijke appels die niet ver van de boom zijn gevallen. Kameleontisch ook, want zowel de vader als de beide zonen weten feilloos de weg in een zeer gevarieerd repertoire. Waarbij ik de beide zonen in hun musiceren een soortgelijke nuchterheid toedicht als de vader. Zo vader, zo zoon eigenlijk.

In dit Messiaen-programma dat merendeels uit vroege werken bestaat, betaalt die nuchterheid zich zeker uit. Ik heb niets tegen een broeierige benadering (de muziek leent zich ervoor, is door de componist wellicht ook zo bedoeld), maar het kan ook vloeiend zonder overdadige expressie, waardoor het ritmisch element ook meer karakter krijgt en de overgangen zich bijna als vanzelf manifesteren. Minder blokvorming zogezegd, met voortdurend Järvi's scherpe oor voor de samenhang tussen spanningsopbouw en de (lastige) architectuur. Lappendekens? Jawel, maar wel van een buitengewoon kleurrijk karakter. Er is bij Messiaen nu eenmaal geen gebrek aan creativiteit, maar wel aan cohesie (omdat hij het buiten die blokken om klaarblijkelijk niet nastreefde). Järvi heeft beide werelden zo goed mogelijk willen verenigen en daarin is hij met 'zijn' orkest wat mij betreft geslaagd. Alleraardigst dat in het boekje de namen van alle musici keurig zijn vermeld. Dat zou meer navolging verdienen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links