CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2017
|
Eindelijk weer eens een lied-cd die de platgetreden paden mijdt. Want laten we eerlijk zijn: wie zit er nog te wachten op de zoveelste 'Winterreise', mooie molenaarsdochter of 'Morgen' van Richard Strauss? De Duitse sopraan Juliane Banse (1969, ze is getrouwd met de dirigent Christoph Poppen) maakt vocaal graag bijzondere uitstapjes en deze cd bewijst dat weer eens. Ze stal mijn hart al eerder, in 2006, met Kurtágs 'Kafka-Fragmente' op het label ECM, toen samen met de violist András Keller, in een vertolking om van te watertanden. De viool die afbeeldt wat de sopraan zingt, zoals de reflecties door de spiegel. Banse sloeg zich daar op formidabele wijze door de bijzonder lastige vocalistiek heen en haar intense vertolking riep de woorden van Walter Benjamin in herinnering: "Kafka rends the heavens behind every gesture, like El Greco; but like El Greco - the patron saint of expressionists, the gesture remains the decisive feature and hub of events." Dan was er regelrechte stemacrobatiek in 'Nichts dergleichen', waarin expressiviteit en formidabele techniek hand in hand gaan. De titel van het lied mocht letterlijk worden genomen! Groot raffinement en finesse ook in 'Die Guten gehn inm gleichen Schritt', met de rustig voortwandelende viooltonen die worden omrankt door de werkelijk dansende vocalen van de sopraan ('Ohne von ihnen zu wissen, tänzen die andern um sie die Tänze der Zeit'). Best bijzonder, dit nieuwe recital dat zich wederom onttrekt aan het al zo lang ingeburgerde schematisch programmeren. Maar wat zijn we ook op dit gebied verwend, want nog tot ver in de negentiende eeuw was het kunstlied uitsluitend voorbehouden aan uitvoering in huiskamer of salon. Hoe anders is dat vandaag: het discografische repertoire is immens, een ware hoorn des overvloeds en het blijkt een ware kunst op om alleen al daarmee selectief om te springen. Maar nu dan deze negentien liederen uit de laatromantiek, waaruit duidelijk blijkt hoezeer die ook overtuigend grip heeft gekregen op het liedrepertoire. Er is ook hier weer die sterke binding tussen poëzie en muziek. Dat de vijf componisten niet voor de 'eenvoudige' piano maar voor de (eveneens laatromantische) orkestbegeleiding hebben gekozen, maakt deze uitgave nog fascinerender. Het is iets te simpel om de liederen in het kamp van een Gustav Mahler of Richard Strauss (en niet te vergeten Alban Berg met zijn 'Frühe Lieder') in te delen (hoewel er zeker raakvlakken zijn), want daarvoor hebben ze toch een te sterk eigen karakter, zoals blijkt uit de inventieve melodische invallen en de doorgaans licht gehouden orkestratie. En dan worden de liederen ze ook nog gezongen door een stilistisch ideale Banse (haar tekstuitbeelding is werkelijk exemplarisch) en begeleid door een meer dan slechts volgzaam orkest. Dat dit een studioproductie is hoor je er echt niet vanaf, zoveel spontane expressie weten deze liederen bij de uitvoerenden los te maken. Zeker wat dit repertoire betreft zijn Joseph Marx (1882-1964), Walter Braunfels (1882-1954), Erich Korngold (1897-1957) en Hans Pfitzner (1869-1949) ten onrechte merendeels vergeten. Hoewel, wat Pfitzner betreft, zet de Nederlandse bas Robert Holl zich vaak in voor de liederen van Pfitzner (hij is president van de Hans Pfitzner Stichting). index |
|