![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2010
|
||
Martin: Der Sturm (suite uit de gelijknamige opera) - Sechs Monologe aus Jedermann (1943/49) - Petite symphonie concertante (1945). Thomas Oliemans (bariton), MDG 901 1614-6 • 61' • Société Frank Martin | Frank Martin Stichting Op 5 juni 1944 schreef de Zwitserse componist Frank Martin (1890-1974) vanuit zijn woonplaats Genève aan zijn landgenoot, de dirigent en kunstmecenas Paul Sacher in Bazel: "Dit [de Petite symphonie concertante - AvdW] is voor mij een harde noot om te kraken door de voor mij nieuwe symfonische en polyfone stijl. Maar ik geloof niet dat de muziek moeilijk te verstaan zal zijn: ik streef er voor alles naar muziek te componeren die men kan bevatten. Hopelijk lukt dat mij." Sacher had bij Martin een werk voor kamerorkest besteld en hem daarbij het verzoek gedaan om daarin dan tevens het barokmodel van de becijferde bas op te nemen. Het werd een werk voor harp, klavecimbel, piano en twee strijkorkesten, waarin Martin weliswaar teruggreep op de twaalftoonstechniek van de Tweede Weense School, maar die hij dan wel volledig - en dat mag dan letterlijk worden genomen - naar zijn eigen hand zette. Zoals collega Maarten Brandt in zijn exposé over Martins Le Mystère de la Nativité uiteenzette (klik hier) is diens klanktaal, om het even of het vroege of late composities betreft, van A tot Z Latijns gericht. Daarbij gaf Martin het tonale centrum nooit geheel op, wat ook in overeenstemming is met hetgeen de componist er zelf over zei: dat het ontbreken van tonaliteit - en die mag ruimer worden gezien dan de klassieke definitie ervan - neerkomt op een "wereld zonder zwaartekracht". Niet de theorie maar de expressie gold voor hem als het belangrijkste uitgangspunt voor zijn componeren. Daarnaast huldigde hij de opvatting dat complexiteit nimmer een doel op zich mocht zijn, maar op in beginsel eenvoudige uitgangspunten moest zijn gebaseerd. Alleen zo kon er sprake zijn van muziek die rijk was aan kleur en expressie. De directe communicatie tussen muziek en toehoorder, daar ging het Martin om, of die muziek nu abstract was danwel concreet. Dat vinden we terug in zijn brief aan Sacher, maar uiteraard ook in zijn Petite Symphonie, een uiterst doorzichtig stuk dat is gezet voor strijkers, piano, harp en klavecimbel. Het is tevens een schoolvoorbeeld van het originele en effectieve gebruik van klankkleuren. De strijkers worden in twee groepen onderverdeeld en de overige drie instrumenten solistisch ingezet. Volgens Martin leidde deze instrumentale dispositie naar de klassieke vorm van het symfonische allegro, waarbij het er hem niet om ging om het muzikale gedachtegoed in een vastgelegde vorm te gieten ("geen oude wijn in nieuwe zakken"), maar om na te gaan of de muzikale materie zich in deze vorm op basis van twee thema's kon ontwikkelen. De eerste uitvoering vond plaats in Zürich op 17 mei 1946. Van Martins Petite symphonie concertante bestaat nog een versie voor groot symfonieorkest, aangevuld met slagwerk, harp en piano. Ernest Ansermet leidde de première op 16 augustus 1947 tijdens de Festspiele van Luzern. Het is ook deze versie die op deze nieuwe cd een plaats heeft gekregen. Anders dan de versie voor symfonieorkest heeft de kamermuzikale pendant het in het opnamedomein nogal moeilijk door de balansproblemen tussen de verschillende solo-instrumenten, vooral door het van nature nogal zacht klinkende klavecimbel. Frank Martin, de zoon van een calvinistische dominee, had een bijzondere voorliefde voor de mysteriespelen, de middeleeuws religieuze toneelstukken waarin met name de geboorte, het lijden en de opstanding van Jezus werden uitgebeeld. Vooral de allegorische stukken in de onbruik geraakte talen spraken hem bijzonder aan, een belangstelling die hij deelde met o.a. Hugo von Hofmansthal, die tussen 1903 en 1911 het Engelse Morality Play (1509) had bewerkt. De kern van dit stuk draait om de schatrijke en narcistische Jedermann die door God ter verantwoording wordt geroepen. Te midden van een bruisend feest haalt de dood hem in. Het enige dat hij op zijn reis naar het hiernamaals kan meenemen is zijn schatkist, maar niet lang daarna ontstijgt daaruit de geest van de geldgod Mammon (Matth. 6:24), die zijn enorme macht over Jedermann demonstreert. Pas als Jedermann tot de ontdekking komt waarom Christus aan het kruis is gestorven, ontkomt hij aan de greep van de duivel. Martin maakte in 1920 met het werk kennis tijdens de Salzburger Festspiele, waar het jaarlijks als vast repertoirestuk op het programma stond. Hij werd er dusdanig door gegrepen dat hij het plan opvatte om er een opera aan te wijden, maar het pakte anders uit, nadat de Zwitserse bariton Max Christmann hem om een aantal liederen voor zangstem en piano had gevraagd en bij Martin het idee rijpte om daarvoor een aantal monologen uit Jedermann te kiezen. Op 13 december 1943 was de compositie voltooid. Op 5 augustus 1944 vond in het Zwitserse Gstaad de première plaats, met de bariton Christmann en met de componist als de pianobegeleider. Op 9 september 1949 werd in Venetië de orkestversie ten doop gehouden, nu met de alt Elsa Cavelti en onder leiding van Rafael Kubelík. Martin heeft evenwel nooit onder stoelen of banken gestoken dat de pianoversie hem het meest na aan het hart lag. In 1946 verruilde Martin Zwitserland voor Nederland, waar hij de eerste tien jaar in Amsterdam en daarna tot zijn dood in Naarden met zijn Nederlandse vrouw Maria Boeke woonde. In 1949 kreeg hij van het Nederlands Kamerkoor de opdracht om een a-cappellawerk te componeren. Martin koos als thema The Tempest van William Shakespeare, waaraan hij de teksten voor vijf gezangen ontleende. Het werk werd voor het eerst uitgevoerd in maart 1953. Martins fascinatie voor The Tempest kreeg een muzikaal vervolg met de tussen 1952 en 1955 gecomponeerde opera in drie bedrijven Der Sturm, in zijn eigen woorden een toneelspel, waarin theater en muziek niet als tegenpolen worden gepresenteerd, maar waarbij ieder voor zich zijn eigen, unieke karakter behoudt, min of meer in overeenstemming met de tragedies en blijspelen uit de Griekse Oudheid. Dat voorgeschreven bezetting wijst ook duidelijk in die richting, met tien mannenstemmen, een vrouwenstem, een danser (m/v), mannenkoor, klein gemengd koor off-stage, corps de ballet en een uitgebreid bezet symfonieorkest, met daarnaast off-stage nog een klein ensemble bestaande uit fluit, twee hoorns, trompet, jazz-drums, celesta, harp, klavecimbel en strijkkwartet. Martin begon aan de opera in 1952. Het moet een prettig gevoel zijn geweest dat zowel de directeur van het Holland Festival, Peter Diamand, als de Weense Staatsopera de wereldpremière van het werk wilden. Aan de andere kant was de tijdsdruk groot en te meer nadat de componist bij een verkeersongeval een gebroken heup opliep. De arts voorspelde de toen 64-jarige een revalidatieperiode van zes maanden, maar dankzij veel wilskracht en een ijzeren oefendiscipline was Martin na twee maanden weer op de been. Ondanks de tegenslagen (na de heupoperatie trad ook nog longembolie op) vorderde de compositie van Der Sturm toch gestaag. Uiteindelijk viel de wereldpremière niet toe aan het Holland Festival maar aan de Weense Staatsopera. Op 17 juni 1956 dirigeerde Martins vriend en landgenoot Ernest Ansermet in het na een restauratieperiode van tien jaar weer in de oude luister herstelde, door de oorlog zwaar gehavende gebouw aan de Ringstraße deze eerste eigentijdse opera sinds de feestelijke heropening op 5 november 1955. Later stelde Martin uit de opera een speciaal voor Dietrich Fischer-Dieskau gecomponeerde suite samen die de bariton met de Berliner Philharmoniker onder leiding van de componist, aangevuld met de Sechs Monologe aus Jedermann, in 1963 voor Deutsche Grammophon opnam. Misschien was het min of meer bedoeld als een bijzonder gebaar aan deze beroemde Duitse zanger omdat hij door ziekte geveld zijn rol in de première van de opera Der Sturm noodgedwongen moest afstaan aan Eberhard Wächter. Oorspronkelijk verschenen op lp volgde in 1991 een heruitgave, maar nu op cd in de DG-serie '20th Century Classics', samen met Werner Egks Die Versuchung des heiligen Antonius (1945/46), gezongen door de Engelse alt Janet Baker. De suite omvat de ouverture, twee aria's van Prospero ('Mein Ariel! Hast du, der Luft nur ist' en 'Ein feierliches Lied') en diens slotmonoloog, als het doek reeds is gevallen: 'Hin sind meine Zauberei'n'. Ernest Ansermet dirigeerde de première in Lausanne op 6 maart 1961, met Dietrich Fischer-Dieskau als solist. Dankzij de zeer overtuigende bijdragen van de Nederlandse bariton Thomas Oliemans (1977) en het fabuleus spelende symfonieorkest uit Stavanger onder leiding van de niet minder bezielde Steven Sloane beschikken we nu over uitstekende nieuwe vertolkingen die - mede dankzij de door MDG in maart 2009 in Stavanger gemaakte opname - optimaal uit de luidsprekers komen. Het is daarmee tevens het zoveelste visitekaartje van 'Tonmeister' Ingo Schmidt-Lucas, die we ook kennen als oprichter en mede-eigenaar van Cybele Records (www.cybele.de). index | ||