![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2014
|
Tigran Mansoerian (1939) is van oorsprong Libanees, maar hij was pas acht toen het gezin naar Armenië emigreerde. Een vergelijking met de Armeense componist Aram Katsjatoerjan 1903-1978) ligt voor de hand, maar de enige overeenkomst is hun belangstelling voor de volksmuziek uit Armenië, naast die van Georgië en Azerbeidzjaan. De muziek van Katsjatoerjan heeft alles wat die van Mansoerian niet heeft: instrumentale veelkleurigheid, ritmische pregnantie en een melodische inslag. Waar Katsjatoerjan de muzikale folklore op zijn karakteristieke, uitbundige manier in zijn muziek verwerkte, koos Mansoerian in zijn latere bestaan als componist voor beschouwende verstilling en muzikale dissectie, wars van pathos en opgelegd pandoer. Katsjatoerjan stond ook beduidend dichter bij het 'sovjetrealisme' dan Mansoerian, zij het dat Katsjatoerjan niet veel andere keus had. Eind jaren veertig verkeerde hij in hetzelfde schuitje als Dmitri Sjostakovitsj. In 1948 beschuldigd van modernisme en artistieke decadentie, kwam er vervolgens zijn verontschuldiging in de Sovjetskaja Musik. Daarmee wist hij zijn artistieke loopbaan op het nippertje te redden, maar hoezeer het hem gekwetst moet hebben blijkt wel uit zijn moedige, onvermoeibare kruistocht die hij na de dood van Stalin in 1953 ondernam tegen de heersende bureaucraten, die er alleen maar op uit waren om de kunsten te knevelen. Mansoerian daarentegen koos een geheel andere richting. Hij liet zich vooral inspireren door de componist Komitas (1869-1935), de gewetensvolle 'archivaris' van de volksmuziek in Armenië en rond het huidige grensgebied van Georgië en Turkije (de werkelijke naam van deze priester, koorleider, zanger, pedagoog, muzikant en musicoloog was Soghomon Gevorgi Soghomonian). Komitas grootste verdienste was misschien wel dat hij de eerste en de enige was die duizenden volksliedjes uit het gebied minutieus in kaart bracht en ze zo voor de teloorgang behoedde, zoals Béla Bartók en Zoltán Kodály dat dertig jaar later in de Balkan zouden doen.
Zeker, in Mansoerians gehele oeuvre zijn sporen van de Armeense volksmuziek terug te vinden, maar minder uitgesproken dan bij de reeds genoemde Katsjatoerjan. Mansoerians idioom is bovendien aanzienlijk moderner, progressiever zo u wilt, maar ook complexer en tegelijk spaarzamer en bondiger. Het is tot op de vierkante millimeter gecondenseerde expressie, maar misschien wel juist daardoor zo indrukwekkend. De meest uiteenlopende stijlen lopen in zijn werk door elkaar heen, van Debussy en Boulez tot middeleeuwse ecclesiastische gezangen uit het Nabije Oosten. Soms horen we niet meer dan een windvlaag in tonen, een instrumentaal 'Sprechgesang', een monodie, een van ver komende interpunctie, of we worden diep geraakt door een mysterie dat zich door zijn aard niet laat definiëren. Mansoerien is geen componist die de grote symfonische vorm liefheeft. Integendeel, hij kiest voortdurend voor het miniatuur, maar voor wie kritisch luistert is dat toch niet meer dan een façade waarachter een muzikaal rijke gedachtewereld schuilgaat. Het is enerzijds sobere en anderzijds sombere muziek, die zich overwegend traag voortbeweegt. Er is dat prachtige citaat uit Theodor Storms novelle 'Immensee' waarmee deze muziek raak is getypeerd: 'sie werden gar nicht gemacht. Sie wachsen, sie fallen aus der Luft, sie fliegen über Land wie Mariengarn, hierhin und dorthin, und werden an tausend Stellen zugleich gesungen'. index |
|