CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2009 |
||||||||||||||||||||||||||
Malawski: Pianotrio in cis (1953). Meyer: Pianotrio op. 50 (1980). Altenberg Trio Wien. Challenge Classics CC72310 • 60 ' •
De Poolse componist, dirigent en muziekpedagoog Artur Malawski (1904-1957) heeft een tamelijk groot oeuvre op zijn naam staan, dat in het Westen echter nauwelijks enige aandacht krijgt. Vergeleken met bijvoorbeeld zijn landgenoten Lutoslawski, Szymanowski en Penderecki (die nog bij Malawski heeft gestudeerd) komen zijn pianostukken, kamermuziek, orkest- en koorwerken slechts zelden aan bod. Daaraan hebben de internationale compositieprijzen die hem ten deel vielen niets kunnen veranderen. Zelfs in ons land hoor je zelden iets van Malawski, hoewel hij in 1948 in nota bene Amsterdam groot succes had met zijn Symfonische studies voor piano en orkest, dat zijn première beleefde tijdens het festival van de International Society for Contempary Music. In het begeleidende cd-boekje wordt met geen woord gerept over het weerbarstige politieke en sociale klimaat waarin Malawski, zoals miljoenen anderen, zijn weg moest zien te vinden. Tijdens de barbaarse oorlogsjaren verbleef hij eerst in Ternopil en vervolgens in Lvov (Lemberg) en Lublin. We weten ruimschoots van de verschrikkingen die zich in het getto van Lemberg en in de vernietigingskampen zoals in Belzec en Lublin hebben afgespeeld, hun wrede geschiedenis is in ooggetuigenverslagen en in de boeken van talloze historici tot in detail vastgelegd. Misschien heeft Malawski, zoals zovele Polen, van de verschrikkingen in Belzec en Lublin niets of bijna niets geweten, maar het getto in Lemberg heeft hij van dichtbij meegemaakt.. Hoe heeft hij zich onder die erbarmelijke omstandigheden in Lemberg überhaupt creatief staande kunnen houden? Hij gaf er immers van 1941 tot 1944 vioollessen en organiseerde er concerten voor de niet-joodse inwoners. En hij componeerde er in 1941 zijn Oekraïense fantasie, temidden van een heel wat minder fantastisch en veel meer surrealistisch spooklandschap. Het in datzelfde jaar geschreven Hutsul voor viool en piano, heeft duidelijk zijn wortels in de kleurrijke liederen en dansen van de Oekraïne, maar toen, in 1941, heersten daar hel en verdoemenis, waren de moordcommando's overal. Hoe was de situatie in Lemberg toen eigenlijk?
Op 8 november 1941 richtten de nazi's daar het getto in, volgens het model dat ook in Warschau werd beproefd. Alle in de stad wonende joden waren in de maand daarop het getto ingedreven en werd een begin gemaakt met het vermoorden van de ouden en de zieken. Tijdens de 'Actie onder de Brug' lieten vijfduizend van hen het leven. Eind december verbleven ongeveer 120.000 joden binnen de muren van het getto in Lemberg. In maart 1942 ging in Lemberg de 'Aktion Reinhard' van start. Binnen niet meer dan twee weken werden 15.000 joden naar het spoorstation Klepariv gedirigeerd om van daaruit naar het vernietigingskamp in Belzec te worden overgebracht. In het getto heersten toen al onbeschrijflijke toestanden, waaraan duizenden bezweken. In augustus werden zo'n 50.000 joden in het getto bijeengedreven en op transport gesteld naar Belzec en daar om het leven gebracht. Van de 2.000 joden die in juni van dat jaar werden overgebracht naar het nabijgelegen Janowska-werkkamp werden er bijna 1.900 geëxecuteerd. Voor de overige resteerde de dwangarbeid, wat in dit geval letterlijk slechts uitstel van executie betekende. In januari 1943 werden nog eens zo'n 20.000 joden, waaronder de nog resterende leden van de Joodse Raad (de Gestapo had hun voorzitter samen met een aantal leden van de joodse ordepolitie al op 1 september 1942 in het openbaar opgehangen), buiten de stad geëxecuteerd. Toen het Rode Leger op 26 juli 1944 de stad binnentrok waren er nog slechts zo'n 300 joden over. Alle overige joden waren gedeporteerd of geëxecuteerd, of zij waren het slachtoffer geworden van honger en ziekte (tyfus heerste overal). Een van de bekendste inwoners van Lemberg was Simon Wiesenthal, die de oorlog wist te overleven. Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral, aldus Bertolt Brecht. Voor de naoorlogse generaties is het natuurlijk eenvoudig om te (ver)oordelen, maar de omstandigheden van toen laten zich niet zo gemakkelijk onder een moraliserende noemer vangen. Ook in de getto's en de concentratiekampen ging het bij de meesten toch primair om het 'Fressen', in de uiterste instantie om de drang te overleven. Trouwens, hoeveel componisten en musici kennen we niet die tijdens die donkere oorlogsjaren hu opportunisme de voorrang gaven boven hun geweten! Van Richard Strauss tot Wilhelm Furtwängler, van Willem Mengelberg tot Cor de Groot, maar bijvoorbeeld ook Wilhelm Kempff, Elly Ney en Julius Patzak die al in 1940 in Krakow nog concerteerden voor Hans Frank, de 'beul van Polen'. Hoevelen keken niet liever een andere kant op, waaronder de tienduizenden Polen, waarvan een groot aantal uitgesproken anti-joods was. Malawski hield zich goed staande in de naoorlogse jaren, toen het land, vanaf 1952 officieel de Polska Rzeczpospolita Ludowa, zuchtte onder het regime van Wladislaw Gomoelka, met Stalin nog steeds heel vlakbij. Pas na diens dood, in 1953, verzachtte het politieke klimaat zich, werden duizenden 'subversieven' alsnog vrijgelaten en kwam er meer ruimte voor persoonlijke vrijheid. Malawski was na de oorlog teruggekeerd naar Krakow, waar hij aan het plaatselijk conservatorium les gaf in orkestdirectie en compositie en twee jaar vóór zijn dood, in 1955, daar een professoraat verwierf. Van 1950 tot 1954 doceerde hij eveneens aan het conservatorium van Katowice.
De muziek van Malawski kent vele nationalistische invloeden, waarvan de typische Oekraïense folklore een belangrijke plaats inneemt. Als dirigent had hij een voorliefde voor het klassieke en romantische repertoire, hetgeen in zijn eigen late composities eveneens sterk tot uitdrukking komt. Tot het uitbreken van de oorlog stond zijn werk sterk onder invloed van de evenals Malawski uit de Oekraïne afkomstige Karol Szymanowski (1882-1937), wiens werk eerst werd gedomineerd door een smeltkroes van stijlen: Wagner, Richard Strauss, Reger, Brahms, Chopin, Skrjabin, Debussy en Bartók, maar die uiteindelijk uitmondden in een geheel nieuwe pianostijl, die weliswaar zijn oorsprong vond in de mazurka's van Chopin, maar dan op een volkomen eigen, onuitwisselbare manier verder ontwikkeld. Malawski was geen warme aanhanger van het bij de eigentijdse componisten toen sterk in zwang zijnde serialisme en de aleatoriek (de op het toeval berustende compositietechniek), maar gebruikte juist allerlei verschillende compositiemodellen uit het verleden, die hij dan op zijn wijze opnieuw vorm gaf. Zelf zei hij hierover:
Dat de nieuwe stromingen niet aan hem voorbij zijn gegaan blijkt wel uit zijn benoeming in 1957, zijn sterfjaar, tot voorzitter van de Poolse Vereniging van Eigentijdse Muziek (Polski Towarzystwo Muzyki Wspólczesnej). Pas vanaf 1950 keerde hij zich definitief tot het romantisch-expressieve idioom. Zo bezien bevindt het Pianotrio uit 1952/53 zich net voorbij dat breukvlak. In het openingsdeel herinneren de halve toonsafstanden aan de typische Tristan-chromatiek en we worden bijna overspoeld met tertsparallellen, maar in het tweede deel, Andante sostenuto, zijn we ineens terug in de klankwereld van Szymanowski met zijn lugubere evocaties. Het motorisch turbulente, zeer onrustig pulserende Scherzo (Allegro molto) lijkt nog het meest op een wilde jacht, die pas aan het slot zijn onverbiddelijkheid verliest. In de finale (Rondo-Vivace) wordt de jacht weer even onverbiddelijk heropend, maar tmondt uiteindelijk uit in een waar romantisch hoogtepunt in Cis-groot.
Nieuwe wegen Krzysztof Meyer (1943) maakte voor het eerst naam als componist tijdens de muziekfestivals in zijn geboorteplaats Krakow (tijdens het Lentefestival in 1964 met de Eerste symfonie) en vervolgens in Warschau (tijdens het Herfstfestival in 1965 met het Eerste strijkkwartet). Hoezeer ook een grote muzikale persoonlijkheid, zijn werk is zeker schatplichtig aan dat van Witold Lutoslawski, Krzysztof Penderecki en Dmitri Sjostakovitsj. De romantische en de klassieke componisten werden hem met de paplepel ingegoten: in het huis van zijn oma, Stanislawa Ablaamowicz-Meyer, werd veel kamermuziek uitgevoerd, waarnaar hij aandachtig placht te luisteren. De dreumes was pas vijf toen hij zijn eerste pianolessen kreeg, om dan als negenjarige te gaan studeren bij niemand minder dan Halina Ekier. Zij was dermate onder de indruk van Krysztofs eerste compositiepogingen dat zij hem in contact bracht met Stanislaw Wiechowicz (1893-1963), die hem inwijdde in harmonieleer en contrapunt. In 1961 werd in Krakow zijn eerste compositie, het Nulde strijkkwartet, door een plaatselijk ensemble openbaar uitgevoerd. Ondanks of juist door de opwinding die het werk bij het publiek veroorzaakte, trok hij het later terug. In mei 1962 overleed Halina Ekier, precies een jaar later volgde Stanislaw Wiechowicz. Meyer bleef min of meer als 'muzikale wees' achter, totdat hij als een van de eerste leerlingen van KrzysztofPenderecki werd aangenomen. Veel stelde dat toen overigens niet voor, want Penderecki investeerde meer tijd in zijn composities en concerten dan in zijn studenten. Het jaar 1965 was in meerdere opzichten voor Meyer zeer belangrijk. Hij beëindigde weliswaar zijn studie bij Penderecki, zonder veel van hem te hebben opgestoken, maar hij slaagde als musicoloog wel cum laude af bij Alksander Fraczkiewicz en beleefde hij niet alleen de première van zijn Eerste strijkkwartet tijdens het Herfstfestival in Warschau, maar trok daardoor tevens de aandacht van Witold Lutoslawski, die hem vervolgens dusdanig met raad en daad in het compositievak bijstond dat Meyer Lutoslawski als zijn eerste écht belangrijke compositieleraar beschouwde. Dat sloot goed aan bij de lessen die hij een jaar eerder bij Nadia Boulanger in Fontaineblau en Parijs had gevolgd. Meyer is een bijzonder gewaardeerde compositieleraar aan het conservatorium van Krakow, waar hij al sinds 1975 de scepter over alle theorieklassen voert. In 1973 verscheen zijn uitgebreide en biografie over Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975), die hem als componist en mens nauw aan het hart lag. De nog verder uitgebreide, Duitse vertaling werd in 1995 gepubliceerd en wordt met afstand tot de beste biografie over deze grote Rus van Poolse afstamming (de naam van zijn grootvader luidde Szostakowicz) beschouwd. Meyer had in 1964 in Moskou met hem kennisgemaakt en tot in diens laatste levensjaren zeer vriendschappelijke contacten onderhouden. In Hamburg werkte Meyer in de periode 1980-81 aan de voltooiing van de instrumentatie van Sjostakovitsj' opera Igroki (De speler) uit 1942. In 1987 volgde de benoeming aan het conservatorium van Keulen, tot op de dag van vandaag Meyers belangrijkste werkplaats. Samen met zijn echtgenote, de musicologe Danuta Gwizdalanka, werkte hij jarenlang aan een aan Lutoslawski gewijde monografie, die in 1994 in twee delen verscheen. In Meyrs in 1980 gecomponeerde Pianotrio op. 50 overheerst de atonale harmonie, al is die dan in het openingsdeel gebonden aan de klassieke sonatevorm. In het langzame deel, Adagio inquieto, treft het vervreemdende sul ponticello (ter verduidelijking: de violist speelt zo dicht mogelijk tegen de kam van zijn instrument, waar de tegendruk van de snaar het grootst is, met navenante druk op de strijkstok, wat een bijna klievende, nasale klank tot gevolg heeft; dit in tegenstelling tot sul tasto, 'op de toets', dat een zijdeachtige, bijna wollige klank oplevert: de druk op de strijkstok moet hier minimaal zijn omdat anders de klank 'doorslaat', met een krassend geluid tot gevolg). Het Scherzo wordt gedomineerd door pizzicati, plotklaps onderbroken door een cadens, waarin het dramatische akkoordmotief uit het openingsdeel opeens opduikt. Het daarop volgende Cantabile e furioso is een capriccio dat door de piano in gebroken zestienden-akkoorden, de beide handen in tegengestelde beweging, wordt omspeeld. De finale, Con moto, is in de passacagliavorm gegoten, dat begint met een variant van het cellothema uit het tweede deel, en uitmondt in een treurmars, waarna de recapitulatie op thema's uit de voorafgaande delen inzet. Altenberg Trio Dit Weense pianotrio dankt zijn naam aan de eveneens Weense dichter Peter Altenberg (1859-1919), die financieel op de been moest worden gehouden door de satiricus Karl Kraus en de architect Adolf Loos, maar zijn leven uiteindelijk eindigde na een langgerekte tocht langs alcoholontwenningsklinieken en zenuwinrichtingen. Hij had een grote schare bewonderaars, waaronder de eveneens Weense componist Alban Berg, die orkestliederen componeerde op teksten van Altenberg. Het Altenberg Trio Wien heeft na zijn debuut tijdens de Mozartweek in Salzburg in januari 1994 een enorme reputatie opgebouwd, die tot vandaag ongebroken is. Het is een van de weinige pianotrio's met een repertoire van meer dan 200 werken, waaronder een groot aantal eigentijdse stukken, waarvan het ensemble de première gaf. Het trio geeft seminars op het gebied van de kamermuziek en heeft een groot aantal prijzen in de wacht gesleept, waaronder in april 2000 de Edison voor pianotrio's van Copland, Ives en Bernstein. Ook in deze twee Poolse pianotrio's bewijst het Altenberg Trio zich als een topensemble dat heer en meester is in dit repertoire, technisch volmaakt en meesterlijk qua opbouw en uitwerking. Het warme pleidooi en de volkomen techniek doen gewoon vergeten hoe weerbarstig deze muziek werkelijk is. Saillant is dat de componist Krzystof deze opname (ORF Funkhaus, Großer Sendesaal, Wenen, 2005) van zijn Pianotrio zelf heeft geproduceerd. Of dat er iets mee te maken heeft, weet ik niet, maar het klinkt in ieder geval fantastisch. index |
||||||||||||||||||||||||||