CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2022 |
Grote, aan de moderne muziek gewijde evenementen, zijn vrij zeldzaam geworden. Nog zeldzamer de festivals die zijn gewijd aan ‘slechts' één moderne of eigentijdse componist. Ik was erbij in januari 2005, toen in Rotterdam de muziek van Karl Amadeus Hartmann (1905-1964) in het zonnetje werd gezet, met als fascinerende side-kick ook nog een tentoonstelling over werk en leven van de componist in het eveneens in Rotterdam gevestigde Goethe-Instituut. Niet lang daarvóór, in oktober 2003, een niet minder belangrijk festival, toen geheel gewijd aan de muziek van Hans Werner Henze (1926-2012). Ik was erbij. Weliswaar geen bijbehorende tentoonstelling, maar wel met een keur van workshops, seminars, discussiegroepen en films. Online was er trouwens ook genoeg te beleven, met een knap in elkaar gezet videoproject dat delen van het festival letterlijk binnen handbereik bracht. Het paste allemaal volmaakt in het jaarlijkse Componistenfestival dat sinds 2000 in Groningen dankzij de creatieve samenwerking tussen de Stichting Prime en het Noord Nederlands Orkest kon plaatsvinden. Henze kwam in 2003 voorbij, deel uitmakend van een indrukwekkende lijst namen: Terry Riley, Arvo Pärt, Wolfgang Rihm, Harrison Birtwistle, Heiner Goebels, Sofia Goebaidoelina, Philipp Glass, Laurie Anderson, Michael Nyman en Steve Vai, met in het seizoen 2016/17 als componist-in-residentie Anthony Fiumara. Henze maakte in 1968 als dirigent zijn opwachting bij het (toen nog niet Koninklijke) Concertgebouworkest, met zowel eigen werk als met Stravinsky en Mozart op het programma. Voor de concertbezoekers van toen was de muziek van Henze echt geen onbekende meer, met dank aan de drie illustere namen die in die tijd voor de programmering verantwoordelijk waren: artistiek leider Marius Flothuis en de dirigenten Bernard Haitink en Eugen Jochum. Het was echter Flothuis die de beide maestro's op het spoor had gezet van wat hij als een van de belangrijke componisten in die tijd beschouwde: Hans Werner Henze (en hij was bepaald de enige niet). Natuurlijk had hij gelijk, zoals meestal als het om de juiste keuzes ging (het vak van concertprogrammeur mag tegenwoordig als uitgestorven worden beschouwd). Flothuis zag het aanmerkelijk scherper dan de avant-gardisten die dachten dat zij het wiel hadden uitgevonden en die Henze hadden weggezet als ‘salonsocialist' wiens muziek ‘uit de oude doos' maar beter genegeerd kon worden. En dat was nog niet eens alles, want hij werd ook nog beschimpt als ‘salonsocialist', een typering die, zoals de geschiedenis heeft geleerd, nergens op sloeg. Henze's sympathieën voor het regiem van de Cubaanse dictator Fidel Castro en de daarmee verband houdende revolutionaire theorieën weken niet eens af van wat aan de basis lag van de opera Reconstructie (1969), bedacht en ontworpen door de componisten Peter Schat, Jan van Vlijmen, Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw en Misha Mengelberg, en de librettisten Hugo Claus en Harry Mulisch. Een opera nota bene gewijd aan de Argentijnse verzetsheld Che Guevara, met in het verdomhoekje geplaatst de imperialistische Verenigde Staten, de grenzenloze supermacht die het Zuid-Amerikaanse continent hevig onder druk zette. Voor Guevara was speciaal voor dit doel een maar liefst elf meter hoog beeld opgetrokken, misschien wel tevens met een stille verwijzing naar de Commendatore in Mozarts Don Giovanni, waarin de protagonist geen landen maar wel vrouwen verslond. Henze zal het geen echt zorg zijn geweest. Kort daarvoor, in 1968, was dat wel even anders geweest, toen tijdens de eerste uitvoering in Hamburg van zijn oratorium Das Floß der Medusa het tot een stevig handgemeen kwam tussen grote groepen links georiënteerde studenten en de haastig opgetrommelde oproerpolitie, nadat op het podium een rode vlag en grote poster met de beeltenis van Che Guevara waren geplaatst en de zaal werd overstroomd met pamfletten waarin de noodzaak tot democratische hervormingen werd uiteengezet. Onder de arrestanten bevond zich ook Ernst Schnabel, de tekstschrijver van het oratorium. Luid gescandeerde leuzen, handgeklap, geschreeuw, gefluit en gejoel maakten het weliswaar onmogelijk om het werk uit te voeren, maar voor Henze zal het toch niet als een verrassing zijn gekomen: Das Floß wás immers - zowel naar inhoud als in de vorm van een eigentijds requiem - opgedragen ter nagedachtenis aan deze Argentijnse marxist en een van de voortrekkers van Fidel Castro's revolutionaire Beweging van de Zesentwintigste Juli, die in het midden van de jaren zestig het revolutionaire gedachtegoed, desnoods door middel van de guerrilla, overal in de derde wereld wilde verspreiden. Op 8 oktober 1967 werd de vrijheidsvechter 'Che' echter in Bolivia door de Amerikaanse CIA gevangen genomen, maar kort daarna door een Boliviaanse legereenheid standrechtelijk geëxecuteerd. Henze verliet aangeslagen het podium onder het luidkeels door het oproerige publiek gescandeerde "Ho! Ho! Ho Chi Minh!", maar wel in het besef dat zijn oratorium van het theater naar de straat was verplaatst, en daardoor wel de aandacht moest trekken van de heersende klasse. Zo stond het er op dat moment concreet voor: Das Floß vormde plotsklaps de verbindende schakel tussen enerzijds de grootschalige oppositionele krachten van de linkse intelligentsia en anderzijds het politieke en industriële establishment. Als Henze toen het gevoel had dat al zijn werk, niet alleen het componeren maar evenzeer de repetities en andere voorbereidingen voor de uitvoering, voor niets was geweest, dan zullen de druiven voor hem toch minder zuur zijn geweest in de wetenschap dat hij als linkse, recalcitrante componist 'in business' was. De politieke bewustwording schuilde niet alleen in geschriften, pamfletten en ondergrondse acties, maar in niet mindere mate in Das Floß, waarmee Henze niet alleen een kunstwerk had afgeleverd, maar eveneens een daad had gesteld. Het was niet meer mis te verstaan: de verbinding tussen kunst en politiek was gelegd. Dat het in het West-Duitsland van de toenmalige bondskanselier Ludwig Erhard tegelijkertijd een open zenuw was, zal de uit zijn vaderland gevluchte Marxist Henze in die dagen, maar ook daarna heel goed hebben beseft. Soortgelijke gevoelens hadden ook in ons land echter de kop opgestoken. Zo ondernam Mulisch meerdere reizen naar Cuba, met als uitkomst een vlammend protest en tegelijk een oproep, vervat in zijn boek Woord bij de Daad, wat overigens meer weg had van een stevig uitgedijd politiek pamflet. De gevierde auteur (hij stond te boek als Tweede Volksschrijver, na Gerard Reve als de Eerste) bleek echter net zo vervuld van opportunisme als vele van zijn aanhangers. Hij repte met geen woord over de meedogenloze vervolging van zijn Cubaanse collega-auteurs door Castro's repressieve bewind en het schijnproces tegen de schrijver Heberto Padilla in 1971 praatte hij gewoon goed. Mulisch' solidariteit had zo zijn eigen 'invulling'. En later? Toen hoorden we er niets meer over, zoals ook die opstandige groep Notenkrakers met al het luide gekrakeel in het historisch drijfzand wegzakte. In de muziek van Henze hoeft niet lang worden gezocht naar dwarsverbanden met de maatschappij en zijn afkeer van het establishment, zoals hij ook heeft gestreefd naar een vorm van cohesie tussen droom en daad, waarbij het de dromer is die de realiteit als het ware voortdurend uitdaagt. Dat was het stutwerk dat in zijn muziek door de jaren heen zo'n belangrijke rol vervulde. Henze, de van oorsprong Duitse avant-gardist die naar het warme Italië vertrok, zich daar voorgoed vestigde en zich met de tonaliteit wist te verzoenen.Hij beleed in de Nachtstücke und Arien (1957) op teksten van Ingeborg Bachmann (1926-1973) für Sopran und großes Orchester zijn definitieve afscheid van de dodecafonische roerselen die de Ferienkurse in Darmstadt nog geruime tijd in de naoorlogse jaren hadden gedomineerd en vervolgens nog lang naijlden. De wereld van een Stockhausen, Nono en Boulez, die zich een hoedje schrokken toen ze tijdens het festival van eigentijdse muziek in Doneaueschingen (toen al hét platform voor premières!) voor het eerst geconfronteerd werden met de Nachtstücke und Arien en daarmee met Henze's 'verraad aan de goede zaak' (hun 'goede zaak' welteverstaan). Dat kón toch niet? Het kon wel degelijk, Henze die onverdroten de weg van Alban Berg naar de van chromatiek vervulde atonaliteit onverstoorbaar voortzette. Los Caprichos ontstond zes jaar later, in 1963, om in 1967 door Henze te worden georkestreerd, met als subtitel Fantasia per orchestra. De inspiratiebron vormden de afschrikwekkende oorlogsetsen van Francisco José de Goya y Lucientes (1746 - 1828). De gehele serie was overigens in 2013 te zien in het prentenkabinet van Museum Boijmans Van Beuningen, onder de titel Los Desastres de la Guerra (De verschrikkingen van de oorlog). Zelden zal een kunstenaar de uiterst wrede kanten van de oorlog en het menselijk drama dat daarvan het gevolg is zo scherp en gedetailleerd in beeld hebben gebracht als Goya in 1799. De Englische Liebeslieder voltooide Henze in 1985. Het werk bestond oorspronkelijk uit zeven delen, maar het werden er uiteindelijk zes, met daarin een belangrijke rol voor de cello, die als het ware de menselijke stem vertolkt. Duidelijke verwijzingen naar Engelse poëzie (zoals de titel wel suggereert) ontbreken, al heeft Henze wel aangegeven dat de door hem gevolgde werkstructuur rechtstreeks verbonden is aan de lyriek van o.a. Shakespeare en Joyce. Een eigentijdse versie van Lieder ohne Worte dus. Van het vijfde deel, een tango, wist Henze niets anders te zeggen dan dat hij was vergeten waarop die was gestoeld. Het muzieklabel Naxos hoeft wat de muziek van Henze betreft geen wereld meer te winnen.Ik herinner aan eerder verschenen albums met o.a. de vioolconcerten en -sonates, gitaarmuziek, enz. Dat wat deze nieuwe uitgave betreft de sopraan Juliane Banse in een woord subliem is, zal geen verrassing zijn (ze heeft haar sporen in zowel het moderne als eigentijdse repertoire wel verdiend, en niet alleen daarin), maar wat mij wel verrastte was de grote affiniteit die de Amerikaanse dirigente Marin Alsop met dit oeuvre tentoonspreidt. Al had ze wel een orkest tot haar beschikking dat in dit repertoire geen zee te hoog gaat. Een apart compliment ook voor de cellist, Narek Hakhnazaryan, die in de Englische Liebeslieder voor een uitermate beeldende vertolking heeft gezorgd. De door Ivan Moody verzorgde toelichting is bondig maar zeker lezenswaardig, terwijl de opnamen niets te wensen overlaten. Kortom een tot in de puntjes verzorgde uitgave en een schoolvoorbeeld van hoe het moet, maar vaak niet lukt. index |
|