CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2020 |
Terug in de tijd lijkt simpel, maar is het niet. Dat geldt sowieso voor de Oude Muziek. Het probleem schuilt niet alleen in onze gebrekkige kennis van de uitvoeringspraktijk van toen, maar ook in de ongetwijfeld volstrekte andere tijdgeest van toen, ofwel de trant van denken en voelen in de Middeleeuwen. De Latijnse teksten zijn vertrouwd, de muziek in zekere zin ook (al is zij voornamelijk bestemd voor de fijnproevers), maar het is onmogelijk ons in de geesteshouding van meer dan vijfhonderd jaar geleden te verplaatsen. Het is zelfs al uitermate lastig om ons te verplaatsen in wat veel dichter bij ons ligt: de roerige jaren zestig van de vorige eeuw. Anders dan het doel valt de ware betekenis van deze middeleeuwse muziek valt vanuit die optiek dus met geen mogelijkheid te beredeneren, maar zij zal voor een selecte schare ongetwijfeld groot zijn geweest, zich bewegend binnen de stilistische contouren van de Vlaamse polyfonisten zoals die zich van de veertiende tot in de zestiende eeuw op vele plekken in Europa manifesteerden. Muziek ook die vooruitgang bood omdat haar een aanmerkelijk vrijer discours was gegund dan het daaraan voorafgaande, strenge gregoriaans (waarin het woord de feitelijke dienst uitmaakte). Ondanks haar vaak complexe gelaagdheid (het is uiteraard een belangrijke eigenschap van meerstemmigheid) is het muziek die een zekere mate van ongereptheid weerspiegelt. Zoals het ook steeds weer treffend is om te horen hoe de toenmalige componisten hun esthetische, esoterische, gesublimeerde melodieën even gemakkelijk afwisselden met handenwringende, aardse harmonieën, duidelijk met de bedoeling om daarmee de contrastwerking te verhevigen. Het was zelfs een van de 'specialismen' binnen het fijnmazige spectrum van de koorwerken in de Lage Landen. En hoewel de stilistische karakteristieken over vrijwel de gehele linie sterk op elkaar leken, had iedere zich respecterende componist de behoefte om er een geheel eigen stempel op te drukken. Dat heeft de verscheidenheid opgeleverd die zelfs meer dan vijfhonderd jaar later nog steeds weet te boeien. Een verscheidenheid die ook de a capella werken van Lupus Hellinck (ca. 1493-1541) en Johannes Lupi (ca. 1506-1539) treft. De kunst ook om met zeer bescheiden vocale middelen een groots muzikaal panorama tot stand te brengen. Zeker bezien vanuit de historiserende uitvoeringspraktijk is het een belangrijke vraag hoe deze muziek eigenlijk uitgevoerd moet worden. Er zijn de manuscripten en andere geschriften die daarop enig licht werpen, maar niemand kan eigenlijk de voor de hand liggende vraag beantwoorden hoe nu precies in deze dissonantenrijkdom moet worden gearticuleerd, waarop wel en waarop niet de nadruk moet worden gelegd. Uit het notenbeeld valt dat niet af te lezen, verbale overlevering ontbreekt. Aan de andere kant: onvoldoende eenduidigheid levert wel allerlei interessante varianten op die een statisch gebeuren al bij voorbaat uitsluiten. Zolang iedere uitvoering een ander licht op deze muziek werpt mag dus wat mij betreft van pure winst worden gesproken. Ieder ensemble, hoe gespecialiseerd ook, hanteert een eigen waarheid en daar valt zowel in theoretische als praktische zin feitelijk niets op af te dingen. Zo ook het Britse Brabant Ensemble (niet te verwarren met het Nederlandse Brabantkoor), bestaande uit drie sopranen, twee alten, twee tenoren en twee bassen (de dirigent, Stephen Rice, zingt niet mee) dat zich ditmaal heeft toegelegd op deze a capella stukken van Hellinck en Lupi. Een van de vele in dit repertoire gespecialiseerde ensembles die hun sporen door de jaren heen sporen hebben verdiend. En toch ben ik niet helemaal tevreden, hoewel ik mij realiseer dat het niet meer kan zijn dan een subjectieve beleving. Natuurlijk is dit geen muziek die het moet hebben van een exuberante expressie, maar dat betekent nog niet een nogal tamme benadering, zoals hier. De articulatie had meer geprofileerd gekund, de ritmiek meer uitgesproken, het melodische discours minder zalvend zo u wilt. Het klankbeeld is eerder diffuus getekend dan scherp gefocust, met weinig variatie in de dynamiek (waarvan we - ik kan het slechts herhalen - niet weten hoe die in die tijd precies gestalte kreeg). Kortom, dit zijn vertolkingen waarin saaiheid op de loer ligt doordat te sterk en te veel wordt gecosmetiseerd ten koste van de gelaagde (contrapuntische) expressie. Maar het glas is desalniettemin meer dan halfvol, want we mogen anderzijds blij zijn dat dit ensemble deze vijf werken überhaupt heeft opgenomen. index |
|