CD-recensie

 

© Aart van der Wal, februari 2016

 

Haydn: Symfonie nr. 78 in c - nr. 79 in F - nr. 80 in d - nr. 81 in G

Accademia Bizantina o.l.v. Ottavio Dantone

Decca 478 8837 6 • 1.44' • (2 cd's) (wav-download)

   

Haydn's symfonieën nrs. 78 t/m 81 stammen uit 1783 en 1784. Ze onstonden daarmee vrij kort voor de bekendere zes 'Parijse' symfonieën (nrs. 82 t/m 87) uit 1786. Onduidelijk is wat de aanleiding vormde tot hun ontstaan. Wel is er een brief overgeleverd van Haydn aan zijn muziekuitgever Artaria in Wenen waaruit blijkt hoezeer de componist zich verplicht voelde ten aanzien van zijn broodheer, prins Nikolaus Esterházy:

Estoras (sic), 20 november 1784
Mijn beste vriend!
Wees niet boos op mij dat ik op dit moment geen van uw verzoeken kan inwilligen; de derde symfonie (Artaria publiceerde het drietal in een andere volgorde: nr. 81, 80 en 79) is nu voltooid, maar u kunt er vóór mijn aankomst in Wenen niet over beschikken omdat ik (eerst) wil proberen om op alledrie een beetje winst te maken. De voornaamste moeilijkheid is in ieder geval het lange vertoeven bij mijn prins Ersterházy, zelfs al heeft hij niet veel om zich mee te amuseren, aangezien het halve theater ziek of afwezig is. U kunt zich dus voorstellen hoeveel moeite het mij steeds kost om hem bezig te houden...

Duidelijk is wel dat Haydns symfonieën - als we hun discografische geschiedenis enigszins volgen - op nogal verschillende wijze (kunnen) worden uitgevoerd. Het is maar hoe je er als dirigent tegenaan kijkt, niet in de laatste plaats omdat de componist nogal spaarzaam was met zijn aanwijzingen, een goed gebruik in die tijd (Haydn schreef niet voor de eeuwigheid maar voor uitvoering op de korte termijn). Zo bezien levert dat veel vrijheid op, wat er in de praktijk op neerkomt dat er grote verschillen in interpretatie ontstaan tussen de ene en de andere dirigent. Zelfs in het zogenaamde 'authentieke' kamp zijn die verschillen niet gering: wie alleen al de uitvoeringen van Harnoncourt en Hogwood uit zo ongeveer dezelfde periode met elkaar vergelijkt valt van de ene verbazing in de andere. Authentiek is niet zoiets als 'zo moet het', maar eerder 'zo kan het'. Hoewel... laat ik Frans Brüggen nog maar eens aanhalen die eind jaren zestig, te midden van de luidruchtige Notenkrakers, nog luider uitriep dat iedere noot van Mozart en Beethoven, gespeeld door het Concertgebouworkest, een leugen was. Die uitspraak deed hij niet zomaar: men dacht toen dat men als dirigent en orkest over de historische uitvoeringspraktijk geïnformeerd te zijn, maar men was het niet. Men wist er eigenlijk niet veel van, speelde lustig aan de hand van verouderde of zelfs foute versies. Er was geen 'school' die de onderste steen boven wilde halen door middel van uitgebreid onderzoek van manuscripten, eerste drukken en andere bronnen. Wie wel enigszins wakker waren geschrokken kwamen tot naargeestige conclusies: het deugde niet wat die grote symfonieorkesten te berde brachten. Die hele geschiedenis hoeft hier niet in extenso te worden opgerakeld, maar een feit is dat in de loop van de jaren zeventig geleidelijk aan een geheel ander beeld van de muziek der 'grote klassieken' ging ontstaan. En dat was nog maar het topje van de ijsberg. Ook de uitvoering van de muziek uit de barok lag al hevig onder vuur en veel zou nog volgen.

In ons land was het Nikolaus Harnoncourt die bij het Concertgebouworkest een stevige knuppel in het hoenderhok gooide en de orkestleden op een heel andere manier het symfonisch oeuvre van de klassieken tegemoet trad. Bernard Haitink uitte er zelfs zijn ongenoegen over: hij herkende zijn 'eigen' orkest niet meer nadat Harnoncourt ermee aan de gang was geweest. Voor het publiek gold dat trouwens niet minder: wie naar Mozarts 'Praagse' onder Haitink luisterde, hoorde een ander stuk dan onder Harnoncourt. Het was geen modieus verschijnsel dat diens aanpak meer in de smaak viel, zowel bij het publiek als bij de pers, en het gewenningsproces ging bijna vanzelf. Of Harnoncourt zelf wel zo goed was geïnformeerd? Hij had twee belangrijke boeken op zijn naam staan ('Musik als Klangrede' en 'Der Musikalische Dialog'), deed met zijn gekruide opvattingen regelmatig van zich spreken, maar toch was niet iedereen over zijn aanpak niet onverdeeld enthousiast; of kwamen er na verloop van tijd toch twijfels. Ik viel zelf in het begin als een blok voor Harnoncourts nieuwe, zo niet bijzonder frisse aanpak, maar dat hield in die mate geen stand:, met al die opgeklopte fortissimi, de boterzachte pianissimi, de dynamische uitvergroting, de uit het niets gecreëerde wervelwinden, de ritmische puls die onrust verraadde, de soms erg hoge tempi (ook in de langzame delen), en daarin meegesleurd een gebrek aan expressie. Het 'effect' leek uiteindelijk uitgewerkt, het affect kwam tekort. Later, ik denk zo vanaf de tweede helft van de jaren tachtig, werd het geleidelijk aan wat minder rigoureus, werd het algehele beeld beter in balans gebracht. Onlangs heb ik die vergelijking aan de hand van een aantal radio-opnamen en cd's nog eens gemaakt en kwam het me voor Harnoncourt in die begintijd Haydn meer beschouwde als een 'theatrale rekel' en minder als een 'uitvinder'. Zo dirigeerde hij diens muziek tenminste. Voor Brüggen was het net even anders: Haydn was de uitvinder, Mozart de theatrale rekel. Ik beschouw Brüggen als de ideale interpreet van Haydns symfonieën (eerst op Philips, later op Decca) omdat hij twee belangrijke aspecten van hun wezen in één hand hield: 'sturm und drang' en klassiek evenwicht (gemakkelijker te ondergaan dan te omschrijven). Brüggen moet al snel hebben begrepen dat alleen de eerste klap een daalder waard was en dat een gediversificeerde en genuanceerde aanpak veel betere kansen had; dat was aanmerkelijk meer dan 'in de beperking herkent men de meester'. Er zijn natuurlijk ook dirigenten die onderkant van het expressieve spectrum opzoeken, maar dan wordt het uiteindelijk vlees noch vis.

Waar valt Ottavio Dantone met zijn Accademia Bizantina onder te rangschikken? Hij is historisch goed geïnformeerd, laat zijn bescheiden gehouden ensemble met veel elan spelen, met een eigen 'invulling' van dynamiek en accentuering. Het beeld is pittig, soms zeer pittig (de openingsdelen van nr. 78 en 81, de finale van nr. 80), maar gezegd moet worden dat het concept van Dantone wel effectief is, al stuit ik daarbij op de vraag of Haydn het zo zal hebben bedoeld. Want - een nogal stevig tegenargument - het orkest uit Haydns tijd bij de Esterházy's kan nooit zo goed zijn geweest als dat van Dantone. Het lijkt mij althans uitgesloten dat de uiterst scherp getrokken dynamische nuancering, de krachtpatserij op de vierkante millimeter, de huzarenstukjes in de blazers en nog zo het een ander voor dat Haydn-orkest een haalbare kaart zijn geweest. We zijn bij Dantone weliswaar niet terug bij de overmoedige Harnoncourt die met muzikale blufpoker het publiek en de pers naar zich toe trok, maar er is wel degelijk sprake van een overtreffende trap ten opzicht van Brüggen. Zeker, Brüggen, met respectievelijk zijn Orkest van de Achttiende Eeuw en Orchestra of the Age of Enlightenment bijt in Haydns symfonieën ook door, is niet voor een kleintje vervaard, maar bij hen mag de muziek meer ademen, mogen de thema's meer buitelen en zwieren, krijgen de frases meer ruimte, is de onderliggende puls enerzijds als een anker maar anderzijds flexibel, heeft het fundament niet alleen een bijzonder cachet maar fungeert het vaak ook als katapult naar de hoger gelegen stemmen. Toch is een keus tussen Brüggen en Dantone in dit repertoire best lastig: de Italiaan is in deze symfonieën voortdurend op avontuur, gaat in de flitsende hoekdelen desnoods door roeien en ruiten, maar houdt wel degelijk de controle, ruilt spontaniteit en vivo niet in voor slordigheid en laat zijn ensemble vaak op het scherpst van de snede musiceren. Dantone presenteert niet zoals Brüggen mijn ideale Haydn, maar een bijzondere luisterervaring is het wel, niet in de laatste plaats dankzij de meer dan voortreffelijke opname. Het is me wat!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links

Mijn